De man zonder kalashnikov

000a37

De man zonder kalashnikov stond in de deuropening en keek mij indringend aan. In zijn ogen lag een mengsel van ingehouden woede en opperste verbazing. Hij had een plukkerige baard en droeg kleren waar het stof doorheen gegaan was, een tulband, tuniek en ruimvallende broek. Iets concreter: hij zag er in alle opzichten uit als een opgejaagde taliban, die in zijn wanhoop teruggekeerd was naar de bewoonde wereld en bij zijn eerste stap meteen met verderfelijke westerling gefronteerd werd.

Ik vroeg me af wat te doen. Dit was Baluchistan, een laten we zeggen niet al te gezagsgetrouw gedeelte van Pakistan. Een westerling die in een koffiehuis een flesje cola zat te drinken, was geen alledaags gezicht, al kon ik onmogelijk de eerste zijn, hier in dit woestijndorp aan de grens met Iran. De waard had mijn verzoek heel normaal gevonden en ook de truckchauffeurs om mij heen hadden mij slechts met beperkte nieuwsgierigheid bekeken voor ze zich weer aan hun thee wijdden. Mijn zorg was dat mannen zonder kalashnikov, afhankelijk van hun gemoedsgesteldheid, hier vrij makkelijk veranderden in mannen met kalashnikov.

Nee, dit was niet het moment waarop mij een of andere techniekfilosofische diepzinnigheid te binnen schoot. Dat kwam pas later, toen ik zat stof te happen in een busje dat me in twaalf uur door de woestijn van Baluchistan naar Quetta, Baluchistans enige stad van betekenis, zou brengen. We waren net een pick-up gepasseerd met een mitrailleur in de achterbak gemonteerd. Collega’s van de man zonder kalashnikov.

De kaarsrechte weg door de totale leegte, slechts af en toe verstoord door het karkas van een kameel, een tentje van Afghaanse vluchtelingen of een uit modder opgetrokken moskee, leende zich uitstekend voor overpeinzingen van het type: wat zou je meenemen naar een onbewoond eiland? Ik antwoordde daar altijd ‘mijn laptop’ op, al wist ik best dat in die situatie een beitel om kokosnoten te openen beter van pas zou komen.

In het busje beproefde ik de variant: wat zou je meenemen naar de woestijn van West-Baluchistan? De laptop was al snel afgevallen. Bij een onbewoond eiland verleidde valse romantiek je tot het noemen van technologische luxegoederen, maar bij de woestijn gingen mijn gedachten onmiddellijk uit naar nuttige zaken. Een waterpomp was het eerste dat me te binnen schoot. Het had hier al een jaar of vijf niet geregend.

Op dat moment kwamen de collega’s van de man zonder kalashnikov voorbij. Door hen besefte ik ineens dat mijn spelletje heel reëel was. En de ervaringsdeskundigen aarzelden niet welk stuk technologie zijn meenamen als ze de woestenij ingingen: hun wapen. Ik vroeg me af hoe structureel dat was, hoe systematisch mensen onder levensbedreigende omstandigheden niet kozen voor levensreddende maar juist destructieve technologie.

Natuurlijk, als iedereen voor de waterpomp koos en jij voor de kalashnikov, dan hoefde ook jij niet bang te zijn voor verdorsting. Maar als iedereen voor de kalashnikov ging, kon je toch wel van een probleem spreken. Dit was een technische versie van het prisoner’s dilemma. Onwillekeurig dacht ik aan de wapenwedloop die de Sovjet-Unie overeind had moeten houden, en dezelfde vlucht naar voren die momenteel gaande was in het land waar ik zojuist vandaan kwam, Iran. In wanhoop greep de mens eerder naar zijn kalashnikov dan naar zijn waterpomp. Daar kon de techniek zelf uiteraard niks aan doen, maar het gaf wel te denken. Techniek is gevaarlijk in de handen der wanhopigen.

Nadat de man zonder kalashnikov en ik elkaar een paar seconden min of meer roerloos aangekeken hadden, een periode die in mijn herinnering steeds langer werd, waarbij ik indringend de muziek van The good, the bad and the ugly hoorde, besloot ik dat het tijd werd voor actie.

‘Salaam aleikum’, zei ik.

Een brede lach nam bezit van de man, zijn witte tanden doorbraken het vuil van zijn gezicht. Een mens moet zich niet te snel tot een gevangene van zijn eigen onheilsfilosofieën maken.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 6, 2005.