Naar Tomohon (8): Singapore

In 2004 trok ik vier maanden uit om over land te reizen van mijn huidige woonplaats Rotterdam naar Tomohon, het dorp in Indonesië waar ik opgroeide. Alles bij elkaar schat ik het op zo’n 25.000 kilometer, afgelegd met de trein en bussen van alle formaten, per taxi, jeep, op boten en veerpontjes, en natuurlijk te voet. De thuisblijvers stuurde ik af en toe een nieuwsbrief.

Vier hoofdsteden verder ben ik inmiddels: Vieng Chian (Laos), Krung Thep (Thailand), Kay El (Maleisie) en Singapura (Nanny State). Alle reden voor een vergelijkend warenonderzoek dus.

Ah, Vieng Chian. Aan de oevers van de Mekong wordt net de eerste wolkenkrabber neergezet, maar verder verkeert de stad nog bijna in de staat waarin de Fransen hem hebben achtergelaten. Nou ja, dat is een beetje overdreven, maar Laos is op een prettige manier achtergebleven. Het tempo is aangenaam laag, de bananenbomen en palmen groeien overal, ook al is de stad een volledig functionerend regeringscentrum.

Bangkok (zoals westerlingen het noemen) is een winkelparadijs waar net als in de rest van het land niemand de regie gevoerd lijkt te hebben over wat waar werd neergezet. Overvol, druk, vuil, zeker als je net uit Laos komt. Overigens ben ik op deze reis achtergekomen dat Phuket, vooral bekend om het massa(sex)toerisme, ook een heel aardige stad met veel koloniale architectuur is.

Eredivisie

Nee, dan Kuala Lumpur, de absolute hoogbouwhoofdstad van Zuidoost Azië. Hier is tijdens het bouwen wel opgelet, zodat er veel parken zijn en de wolkenkrabbers zelf er ook mogen zijn. Verder wel dodelijk saai (blij dat de Olympische spelen en zelfs samenvattingen van de eredivisie worden uitgezonden). De koloniale architectuur van Maleisië zit overigens in Penang en Malacca, aan de westkust.

En dan dus Singapore, de plek waar alles samenkomt. Architectonisch klopt het allemaal (al is KL ambitieuzer), er is een waterkant waar Rotterdam alleen maar jaloers op kan zijn, het ene prachtige park volgt na het andere en je struikelt over de trendy cafes, musea, theaters en andere plekken waar het ’s avonds goed toeven is. Ook de prijzen doen aan thuis denken, dat wel. En het is allemaal verschrikkelijk schoon, wat op zich geen wonder is gezien de 250 euro boete die je kunt krijgen voor het laten slingeren van een snoeppapiertje. O ja, en op het oude Britse cricketveld in het midden van de stad wordt nog gewoon gespeeld. That’s sport, old chap!

Morgen stap ik op de boot naar Indonesië. Mochten zich in de afgelopen zeven jaar in Jakarta nog ontwikkelingen hebben voorgedaan waardoor de stad niet onderaan het rijtje bungelt, dan laat ik dat weten.

Lees verder