Mobieltjes helpen tegen armoede

524
In mei van dit jaar werd het eerst telefoontje gepleegd vanaf de top van de Mount Everest. Het is een vorm van ultieme luxe. Elders in Nepal en andere arme landen blijken mobiele en draadloze technologieën echter een directe bijdrage te kunnen leveren aan de bestrijding van armoede. Het bezit van een mobieltje geeft niet alleen status, het blijkt ook tot meer inkomen te leiden.

De Nederlander Vic Hayes is de drijvende kracht achter de Wi-fi, de technologiestandaard die draadloze communicatie tussen computers mogelijk maakt. Consumenten gebruiken de apparatuur om zonder draden te trekken in het hele huis te kunnen internetten. Ziekenhuizen leggen er netwerken mee aan, omdat kabels in de operatiekamer toch maar een broeinest van bacteriën vormen.

Maar vraag Hayes wat hij nou de mooiste toepassing van Wi-fi vindt en de foto’s van Dharamsala komen tevoorschijn. In oktober 2005 gaf hij een presentatie op een conferentie en een lezing tijdens een workshop in het stadje aan de voet van de Indiase Himalaya, ballingsoord van de Dalai Lama. Onderwerp: hoe je met open source software en Wifi-apparatuur een netwerk bouwt dat ook over langere afstanden internettoegang kan verzorgen.

‘Je kunt het bereik van Wifi al opvoeren door een richtantenne te maken met een frisdrankblikje’, vertelt hij enthousiast. ‘Zo kun je met een stelsel van Wifi-masten een gebied ontsluiten. Die masten draaien op zonne-energie en moeten monkeyproof zijn in de letterlijke zin van het woord. In Dharamsala lopen de apen namelijk nog gewoon in het wild rond.’

‘Een mooi project is gerealiseerd in een afgelegen deel van de Nepalese bergen. Daar hebben mensen nu toegang tot internet. Zo kunnen ze een arts raadplegen en kunnen kinderen tele-onderwijs genieten. Boeren kunnen controleren of ze van de tussenpersoon een fatsoenlijke prijs krijgen voor hun producten. Dat vind ik nou een heel mooi resultaat van waar ik aan gewerkt heb.’

Sardines

Het Nepalese project heeft alle kenmerken van ontwikkelingshulp. De boeren zouden uit zichzelf nooit een netwerk aanleggen, een computer kunnen kopen of ermee omgaan. Voor mobiele telefonie geldt dat niet. De aanbieders zijn zonder uitzondering commerciële ondernemingen en ook armen besluiten geheel zelfstandig tot de aanschaf van zo’n apparaatje, dat je na een paar minuten instructie kunt bedienen.

Er zijn genoeg succesverhalen over Afrikaanse boeren die dankzij de mobiele telefoon precies weten op welke markt zij hoeveel voor hun producten kunnen krijgen, en hoeveel vraag ernaar is. Dat is een grote vooruitgang ten opzichte van vroeger, toen ze een willekeurige markt bezochten met een grote hoeveelheid producten, die aan het eind van de dag deels vergaan waren.

Voor economen zijn dit soort anekdotes uiteraard onvoldoende. Afgelopen jaren deed Robert Jensen, ontwikkelingseconoom aan Harvard, daarom onderzoek op vijftien vismarkten in Kerala, een zuidelijke deelstaat van India. Vissers ter plekke gingen vanuit hun dorp de zee op en brachten de sardines die ze vingen naar de lokale markt. Als het in een bepaald stuk zee ineens stikte van de sardines, hadden de meeste vissers uit hetzelfde dorp een uitzonderlijk grote vangst. Die brachten ze allemaal naar dezelfde markt.

Het gevolg was dat lokaal een overaanbod ontstond en de vissers dus niets extra’s overhielden aan hun grote vangst. Tegelijkertijd bestond elders wellicht een tekort aan sardines, maar de vissers wisten dat niet en bovendien is vis erg bederfelijk. Ze zou waarschijnlijk al bedorven zijn bij aankomst op de andere markt. Gemiddeld werd vijf tot acht procent van de vangst weggegooid.

Dat veranderde toen in 1997 de mobiele telefoon zijn intrede deed in Kerala. De antennes gaven bereik tot ongeveer twintig kilometer uit de kust en sommige vissers kochten een mobieltje om de markten af te bellen waar de vraag naar sardines het grootst was. Omdat mobiele telefonie geleidelijk langs de hele kust beschikbaar kwam, kon Jensen de introductie ervan precies relateren aan de mobiliteit van de vissers. Zodra mobieltjes ergens beschikbaar kwamen steeg het aantal vissers dat verder keek dan zijn thuismarkt, van nul naar dik dertig procent.

Het mes blijkt aan alle kanten te snijden. Het gemiddelde inkomen van de vissers is met acht procent gestegen – de aanschaf van een mobieltje verdient zich in twee maanden terug. Tegelijkertijd is de marktprijs van sardines echter met vier procent gedaald. Dat is mogelijk, omdat er nauwelijks meer vis weggegooid hoeft te worden.

Bellen in Afrika

Struikelblok

Telefoonmaatschappijen beginnen inmiddels echt brood te zien in diensten voor de allerarmsten. Wap, een primitieve manier van internetten via je mobieltje die in het westen jammerlijk geflopt is, beleeft hoogtijdagen in Senegal. Dat komt, omdat het telecombedrijfje Manobi een wapsite bijhoudt met alle actuele marktprijzen. Enkele tientallen medewerkers van het bedrijf lopen de hele dag over diverse markten om prijzen door te geven. Vodacom, de grootste mobiele aanbieder van Afrika, is momenteel met een proef bezig in Zuid-Afrika om de dienst eventueel op grote schaal te gaan aanbieden.

Het grootste struikelblok blijven de kosten van het mobieltje zelf. Afrikaanse aanbieders sloten daarom de handen ineen om zes miljoen telefoons te bestellen die voor maximaal dertig euro aangeboden konden worden. Motorola, een van de drie grote fabrikanten, nam die uitdaging aan en sloeg druk aan het ontwerpen (de kostprijs van een ‘normaal’ mobieltje ligt in de buurt van de honderdvijftig euro). De goedkope telefoon is sinds 2005 beschikbaar en marktleider Nokia is op eigen initiatief de concurrentie aangegaan. Het Nederlandse NXP (voorheen Philips Semiconductor), dat veel van de chips voor mobiele telefoons maakt, heeft ook een programma dat gericht is op zo laag mogelijke prijzen.

Grameen

Nietttemin, voor die ongeveer miljard aanbewoners die het moeten doen met minder dan een euro per dag, blijft dertig euro een maandinkomen. Gelukkig laat de mobiele telefoon zich makkelijk delen, soms zelfs met een heel dorp.

In Bangladesh exploiteert Grameen Telephone, gefinancieerd door de Grameen Bank van nobelprijswinnaar Mohammed Yunus, mobiele telefoons als een soort telefooncel onder de naam Village Phone. Het mobieltje wordt bij iemand in beheer gegeven, die het vervolgens kan uitlenen en meteen zien hoeveel de gesprekskosten bedragen. Vorig jaar rond deze tijd waren er ongeveer 250.000 Village Phones, verspreid over 55.000 dorpen op het platteland.

Waar mobiele telefonie inmiddels aardig ingeburgerd begint te raken – al zijn er nog altijd meer aardbewoners zonder dan met – begint internet langzaam voet aan de grond te krijgen. Het Nepalese project van Vic Hayes is daar een voorbeeld van.

Onderzoek van de Brit Don Slater en de Ghanese Janet Kwami onder arme stadsbewoners in Ghana liet echter zien dat er een groot verschil in gebruik is tussen mobieltjes en internet (in internetcafés). Mobieltjes worden gebruikt als verlengstuk van het dagelijkse leven, het onderhouden van persoonlijke en zakelijke contacten. Internet wordt gezien als een instrument om meer te weten te komen over de buitenwereld, met name over landen waar het wel eens beter toeven zou kunnen zijn dan Ghana. Het mobieltje helpt je ontkomen aan armoede, internet helpt je dromen van rijkdom.

Eerder verschenen in Linker Wang nr 3, 2007. Beeld: IEEE, Wikimedia/Kevinzim.