Peter-Paul Verbeek: Ethiek moet naast de techniek lopen

Met ‘De grens van de mens’ schreef de Twentse hoogleraar filosofie Peter-Paul Verbeek een toegankelijk boek over de wisselwerking tussen ethiek en technologie. Tegelijkertijd is het een kritiek op beide werelden. Ingenieurs denken onvoldoende na over de consequenties van hun werk, terwijl veel ethici niet verder komen dan bezwaren mopperen. Techniekfilosofie zou de brug moeten slaan – vandaar een boek voor het grote publiek.

Het is een warme dag, dus prof.dr. Peter-Paul Verbeek loopt in een fleurig overhemd door het doolhof van het Cubicus gebouw op de UT-campus. In voorkomende gevallen trekt hij daar een min of meer passend colbertje bij aan – het uniform van een generatie die zich aantoonbaar niet wil laten leiden door oude conventies. Een visitatiecommissie die enige tijd geleden de door hem geleide opleiding kwam beoordelen, bevestigde dat beeld. Ze oordeelde dat er weliswaar niets mis was, maar constateerde ook dat de Twentse benadering van de filosofie zich, tegen de traditie in, wel heel erg liet leiden door de praktijk in plaats van de theoretische beschouwing. De opleiding droeg als het ware onvoldoende stropdas.

Verbeek, begeesterd: ‘Maar dat is toch juist het prachtige van de techniekfilosofie! Filosofen hebben de neiging om eerst een abstracte theorie op te stellen en die dan toe te passen op de werkelijkheid. In het geval van technologie dringt de werkelijkheid zich op aan de filosofie. Technologie stuurt het debat. Wij passen vaak geen bestaande filosofie toe op techniek, maar ontwikkelen nieuwe kaders omdat de oude kaders niet altijd voldoen voor nieuwe technologieën. Techniekfilosofie is per definitie pionierswerk, omdat je steeds voor nieuwe uitdagingen gesteld wordt.’

‘De kritiek luidt dan vaak: de ethiek hobbelt achter de techniek aan. Als ethici zich zo opstellen, komen ze inderdaad terecht in de rol van Waldorf en Statler, de oude mannetjes uit de Muppets, die steeds achteraf mopperen dat het niet deugt. Ik vind dat de ethiek naast de techniek moet lopen, niet erachteraan. Ethici moeten medeontwerper zijn van technische systemen. Ja, dan maak je vuile handen, maar dat is nou juist het mooiste van mijn werk. Het is niet alleen interessant of een stuk technologie ethisch verantwoord is of niet. Het gaat erom helder te maken wat die technologie betekent in het leven van mensen en om op grond daarvan besluiten te kunnen nemen over de toepassing.’

Adam en Eva

Op de omslag van Verbeeks boek De grens van de mens staat een knipsel van Henri Matisse: Ikarus. De zoon van de architect Daedalus gebruikte kunstvleugels om met zijn vader hun ballingsoord Kreta te ontvluchten. Hij mocht niet te laag vliegen, want dan zouden de vleugels nat worden, en niet te hoog, want dan zou de was smelten. Ikarus vloog steeds hoger en stortte reddeloos in zee.

Het beeld vangt Verbeeks visie als techniekfilosoof: ‘Nogmaals, de vraag is niet: gebruik je technologie wel of niet? De vraag is hoe je ermee omgaat. Er is geen manier om eruit te stappen.’ Hij haalt de filosoof Bruno Latour aan, die de grens tussen mens en object zag vervagen, en Bernard Stiegler, die de hang naar techniek als onderdeel van de menselijke natuur zag. Maar even makkelijk verwijst hij naar het bijbelboek Genesis.

‘In het begin leefden Adam en Eva in het paradijs’, legt Verbeek uit. ‘Maar dan eten ze van de boom der kennis en worden ze verdreven uit het paradijs. Ze hebben kleding nodig om zich te bedekken en werktuigen om het land te bewerken. De techniek komt het menselijke bestaan binnen met de zondeval.’

De associatie tussen techniek en het verlies van het paradijs is hardnekkig in de westerse cultuur. Een beroemd voorbeeld is Aldous Huxley’s roman ‘Brave New World’, waarin iedereen dankzij genetische en chemische manipulatie gelukkig is, maar de lezer krijgt voorgehouden dat dit niet het goede leven is. De sympathie ligt bij het enige personage dat zich verzet, al belandt die daardoor in een zware depressie. De iconische status van de roman zegt iets over de angst van mensen voor technologie.

Verbeek: ‘Daarachter zit het romantische beeld van de onbedorven mens die door de techniek beïnvloed wordt. Dat beeld haal ik in mijn boek onderuit. Het is simpelweg niet waar. De mens is niet los van de techniek te begrijpen. Daarom is een scenario als in Brave New World, waarin de techniek alles bepaalt, ook zo onwaarschijnlijk. De mens is voortdurend in interactie met de technologie om die een plek in zijn leven te geven.’

‘Laat ik een simpel voorbeeld geven. De komst van de mobiele telefoon heeft ons leven veranderd. In het begin nam iedereen altijd op. Dat is voorbij, we denken nu veel makkelijker: ik bel straks wel even terug. We hebben het mobieltje in ons leven een plek gegeven waar we ons comfortabel mee voelen.’

Parkinson

Als uitgangspunt van zijn onderzoek neemt Verbeek liefst technische ontwikkelingen die zich aan de Universiteit Twente afspelen, bijvoorbeeld op het gebied van neurotechnologie, tissue engineering of nanotechnologie. Empirisch gedreven filosofie heeft concrete ontwikkelingen nodig om haar tanden in te zetten. Verbeeks speciale belangstelling gaat daarbij uit naar technologieën die tot doel hebben de mens te verbeteren. Veel daarvan, zoals de bril en de hoofdpijntablet, zijn zo alledaags dat niemand er meer over nadenkt.

Maar in ‘De grens van mens’ haalt Verbeek een voorbeeld van deze tijd aan. Het gaat over een man met zware symptomen van Parkinson. Om die de baas te worden krijgt hij een hersenimplantaat. Dat werkt goed. Er is echter een bijwerking: zijn gedrag verandert. Hij knoopt een relatie aan met een getrouwde vrouw, koopt dure auto’s en doet allerlei andere dingen die een mens onderneemt als zijn remmingen wegvallen.

Het is geen maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag, want voor veel mannen is vreemd gaan en schulden maken volstrekt normaal, maar deze man wordt door zijn omgeving niet meer herkend. Zelf ziet hij het probleem niet. Tot het implantaat om medische redenen uitgezet moet worden. Dan schaamt zich voor wat hij allemaal gedaan heeft. Hij kiest ervoor het apparaat weer aan te laten zetten, maar zich op te laten nemen in een inrichting, die hem van misdragingen weerhoudt.

Deze man heeft een visie op wat filosofen ‘het goede leven’ noemen. Hij maakt niet zozeer een principiële keuze voor of tegen een technologie, maar kiest voor een invulling van de technologie die voor hem tot het meest menswaardige leven leidt. Op die manier wordt in het publieke debat helaas te weinig met techniek omgegaan, observeert Verbeek.

Eicellen

‘Neem de recente discussie over het invriezen van eicellen’, zegt Verbeek. ‘Voorstanders praten heel instrumenteel over de risico’s: als vrouwen het willen, moet het toch kunnen. Tegenstanders zitten vooral in de christelijk conservatieve hoek, vanuit hun visie op de heiligheid van het leven. Daardoor is de discussie erg vernauwd tot een debat tussen liberalen en religieus conservatieven. En dat is jammer, want zo’n discussie moet je plaatsen in een context. Wat zijn de redenen waarom vrouwen dit willen? Valt aan die wensen ook op andere manieren tegemoet te komen?’

Hij past er dan ook voor om te kiezen voor een van beide uitersten, de transhumanisten die vinden dat mensen vooral zelf moeten bepalen hoe ver ze willen gaan met het verbeteren van zichzelf, en de bioconservatieven die juist paal en perk willen stellen aan ingrepen in wat zich van nature aandient. Bovendien kunnen de rollen conservatief en liberaal zo maar wisselen als het onderwerp verandert.

‘Het christendom is een erg antropocentrisch geloof’, legt Verbeek uit. ‘Het gaat om de mens. Die is weliswaar rentmeester van de aarde, maar daarbij gaat het, zoals de term als zegt, om het ontvangen van rente. De solidariteit tussen mensen, die het christendom leert, wordt door de milieubeweging doorgetrokken naar de rest van de schepping.’

En zo kan het gebeuren dat de christelijk conservatieven, die als het om ingrepen in de mens gaat juist sceptisch tegenover technologie staan, vaak pleitbezorgers zijn van technologische ontwikkeling in de landbouw en veeteelt, waar vanuit de milieugroeperingen bezwaar tegen bestaat om redenen die ook een religieuze ondertoon hebben. Bijvoorbeeld de waardigheid van het dier wordt soms gepresenteerd op een manier die sterke overeenkomsten vertoont met de waardigheid die de mens lange tijd uitsluitend voor zichzelf reserveerde.

Privé-sfeer

‘In de politiek is de vraag naar het goede leven weggestopt’, gaat Verbeek verder. ‘Dat is met goede reden gebeurd, want de politiek heeft zich lange tijd juist te veel bemoeid met hoe mensen hun leven inrichtten. Nu wordt dat helemaal in de privé-sfeer geplaatst, maar dat is ook een uiterste. Bij iedere ethische discussie speelt het op de achtergrond mee.’

Verbeek ziet het als zijn onderzoekstaak manieren te ontwikkelen om die discussie vlot te trekken. ‘We moeten weer een taal vinden om het in de publieke ruimte over het goede leven te hebben. Het gaat in ethische discussies ook te weinig over de rol van de techniek. Mensen zien die intuïtief als instrumenteel, als iets dat buiten henzelf bestaat, terwijl ze er sterk mee vergroeid zijn. Dat besef zou kinderen eigenlijk al bijgebracht moeten worden.’

Techniekfilosofie op de basisschool, het gaat wat ver, weet hij. Voorlopig is het al mooi wanneer zijn ingenieurs in spe beseffen dat ethiek niet het tijdverdrijf van Waldorf en Statler is, maar een manier van denken die hen helpt de rol van hun ontwerpen in de maatschappij te begrijpen.

Eerder verschenen in De Ingenieur, nr 10/11, 2011.