De NSA en de eerste kwantumcomputer

Wie een boek over wetenschap schrijft voor een breder publiek, heeft twee keuzes. Ofwel mikken op de leek en alles simpel uitleggen, voorzien van de nodige anekdotes, ofwel op een iets serieuzere toon een verdieping aanbrengen voor mensen die eerder over het onderwerp gelezen hebben (en de anekdotes dus al kennen). Jonathan Dowling maakt die keuze niet in ‘Schrödinger’s killer app’, een boek over de race om de eerste kwantumcomputer te bouwen, met curieuze gevolgen.

Zo verwijst hij vermakelijke anekdotes, bijvoorbeeld over zijn desastreuze ontmoeting met Paul Dirac, veelal naar voetnoten, maar trekt hij in de hoofdtekst rustig een halve pagina uit om kwantumboeddhist Fritjoff Capra de les te lezen. De paradox van Schrödingers kat legt hij zeer toegankelijk uit, maar hij verliest zich met evenveel gemak in pagina’s lange uitleg, compleet met formules en tabellen, van kwantumcryptografische protocollen.

Compleet is het boek ook niet. De TU Delft kan stellen een aardig partijtje mee te blazen in deze race, maar namen als Mooij en Kouwenhoven staan er niet in. Dat komt – en dit is vermoedelijk de reden waarom ‘Schrödinger’s killer app’ in de VS als warme broodjes over de toonbank gaat – dat Dowling zich beperkt tot de Amerikaanse deelnemers in de race, en daarin juist zeer goed geïnformeerd is.

Dowling heeft namelijk uitstekende contacten in het leger en bij de inlichtingendiensten, waardoor hij het hele speelveld in de VS overziet. Hij mag uiteraard niet in detail verklappen wat hij voor de NSA onderzocht heeft, maar het is interessant genoeg om te weten dat deze dienst al twintig jaar het onderzoek naar kwantumcryptografie aanjaagt met forse sommen geld (en dat Keith, belangrijkste man van de NSA op dit gebied, visitekaartjes uitdeelt waarop staat dat hij pianist is).

Dowling ziet cryptografie als de belangrijkste toepassing van toekomstige kwantumcomputers. Het grootste deel van het boek gaat dan ook daarover, met veel theoretische beschouwingen over schema’s om berichten op kwantumwijze te versleutelen en te kraken. Dat belet hem niet om tegen het eind van het boek wild te speculeren over wat een kwantumcomputer allemaal nog meer in zijn mars zal hebben (misschien wel zoveel dat het apparaat ons niet meer nodig heeft en allemaal afmaakt). Dat is vermakelijk om te lezen, maar het contrast met de droge theorie is nogal groot.

‘Schrödinger’s killer app’ is bijna 500 pagina’s stampvol informatie over zo’n beetje alles wat je kunt associëren met kwantumrekenen, behalve de hardware die ervoor nodig is. Het legt uit, graaft diep, onthult, zoekt de confrontatie met ‘hippie-wetenschappers’ en is bij vlagen behoorlijk grappig – maar focus heeft het niet. En dat maakt het behoorlijk taai leesvoer.

Jonathan Dowling, Schrödinger’s killer app. CRC Press, 441 pagina’s, ISBN 9781-4398-9763-0.