Wat is er aan de hand?

2011Als achttienjarige leerling-journalist moest ik het niet in mijn hoofd halen om na een alinea of twee in mijn stukje nog eens aan te komen met zinnetjes als ‘Wat is er aan de hand?’, ‘Hoe kon het zover komen?’ of ‘Wat was er gebeurd?’. Dat soort retorische vragen waren een teken dat je twee alinea’s lang de kostbare tijd van de lezer had verprutst met incoherent gebabbel, dat je nu ging herstellen door wél samenhangend verslag uit te brengen van de gebeurtenissen.

Vooral ‘Wat is er aan de hand?’ is aan een glorieuze comeback bezig. Ik lees het om de haverklap in (onder meer) mijn ochtendblad, vanochtend ook weer in een niet online beschikbare analyse van de Nederlandse EU-naheffing. Eerst twee alinea’s speculatie die je alleen snapt als je ingevoerd bent in de materie, dan de retorische vraag en dan nog eens de uitleg. Op mij werkt het al een rode lap op een stier. Ja beste lezer, die twee eerste alinea’s waren best wel ingewikkeld, hè, maar nu kom ik pientere journalist met mijn analyse, die u bij het handje meeneemt. Althans, zo lijkt het bedoeld.

Dit moet niet. De retorische vraag is een zwaktebod. Ze toont het onvermogen van de journalist om een verhaal met een kop en een staart te schrijven. Betrap je jezelf erop: schrap die twee alinea’s en begin meteen met wat je na de vraag had willen zeggen. De lezer zit niet te wachten op de mislukte zinnen die je nodig had om voor jezelf orde in de chaos van de materie te scheppen. Neem dat alsjeblieft van deze oude leerling-journalist aan. (sg)