Leonhard Frank – Karl en Anna

Soldaat staat op de stoep bij vrouw en beweert dat hij haar in de oorlog verdwenen echtgenoot is. Al toen Leonhard Frank in 1926 ‘Karl en Anna’ schreef, was dat thema niet bepaald nieuw meer. Hij geeft er ook geen nieuwe draai aan. Deze kleine novelle is onversneden sociaal-realistische soldatenromantiek. Ik verklap niks als ik hier, ter illustratie, de slotalinea’s citeer:

Ze namen de allee waar Karl, op zijn rug in de steppe, Anna had zien wachten. Maan en sneeuw verlichtten hun pad. Bevroren boomtakken toverden een wirwar van schaduwen op de witte vlakte. De sterren fonkelden koud. Ze zeiden geen woord, ze dachten aan niets. Daar gingen ze, gehuld in een ondoorgrondelijk geheim, alleen nog te scheiden door de dood.

Ik moest bij het lezen regelmatig aan A. den Doolaard denken, de Nederlandse kampioen van de vooroorlogse arbeidersklasse. Beiden hebben gemeen dat hun schrijverschap voortkomt uit maatschappelijke bevlogenheid, wat niet leidt tot de meest subtiele literatuur. ‘Karl en Anna’ heb ik met plezier gelezen, maar het had niet veel langer moeten duren dan negentig pagina’s.