De promovendifabriek bestaat al

000a39

Het zal menigeen ontgaan zijn, maar vlak voor de zomer had technisch universitair Nederland zowaar een relletje te pakken. De Fontys Hogeschool had namelijk een advertentie gezet waarin ze 31 werknemers wierf met de belofte dat die ook zouden mogen promoveren. Daarvoor zou de hogeschool ze dan bij universiteiten stallen, want promoties begeleiden mag ze zelf niet.

Consternatie alom. De voorzitter van Fontys sprak van een megaorder, universiteiten protesteerden dat ze geen promovendifabriek waren. De Delftse rector liet weten dat de promotie als secundaire arbeidsvoorwaarde slechts is voorbehouden aan universitaire medewerkers. Bovendien zouden de hbo-promovendi twee dagen per week les geven en slechts een schamele drie dagen aan hun dissertatie werken. Schandalig natuurlijk, want zoals bekend mogen aio’s vijf dagen per week promoveren, zonder andere klusjes aan de universiteit.

Ongeveer tegelijkertijd kwamen de universiteiten zelf met een promotie-light, de ‘professional doctor’, die in twee jaar te doen valt. De suggestie dat de universiteiten zo zelf bijdragen aan de verwatering van de doctorstitel is uiteraard uit den boze.

Als hoogleraarszoontje was ik al vroeg vertrouwd met het fenomeen promotie. Mijn vader bestierde een alfagebied zo klein dat het aan de aandacht van beleidsmakers ontsnapte. Hij onderzocht wat hij zelf leuk vond en dat gold ook voor zijn promovendi. Die kwamen uit de hele wereld naar hem toe, er zat er zelfs een tussen die al hoogleraar was in Korea, maar toch nog graag een dissertatie wilde schrijven. Dat deed hij in zijn eigen tijd, want aio-plaatsen had mijn vader niet te vergeven. Bijna al die dissertaties verschenen bij een internationale wetenschappelijke uitgever.

Dus toen het tien jaar geleden mijn werk werd om alle proefschriften van de TU Delft door te nemen, dacht ik het beheer over een goudmijn gekregen te hebben. Viel dat even tegen. Zeker tachtig procent van de dissertaties waren uitgebreide afstudeerverslagen. Degelijk, verdienstelijk, maar meestal volkomen inspiratieloos. Dat was ook niet zo verwonderlijk, want het gros van de promoties was niet langer een eigen idee om wetenschappelijke credits te verzamelen, maar andermans idee om een groot onderzoeksprogramma uitgevoerd te krijgen.

Het romantische idee van promoveren was al lang passé, realiseerde ik me toen. Een techniekpromotie kost zoveel geld dat er geen risico’s genomen worden. Een aio kan niet meer zomaar met een ideetje aan de slag. Dat kunnen alleen afstudeerders. Origineel onderzoek is uitsluitend mogelijk als een hoogleraar geld vrij te besteden heeft – wat vroeger normaal was, maar waarvoor je tegenwoordig eerst de Spinozaprijs moet winnen of Wubbo Ockels heten. Op grote schaal origineel onderzoek doen lukt vooral in de Verenigde Staten, waar miljardairs bij wijze van hobby hier en daar een excellente vakgroep overeind houden (verder is het ook daar droevig gesteld – mijn vader vond zelfs dissertaties van Harvard en Yale vaak ondermaats).

Er is geen ontkennen aan: de Nederlandse universiteit is al lang een promotiefabriek, het gaat alleen nog om de schaal. De door Fontys opgeworpen rimpelingen hebben meer te maken met macht dan met kwaliteit. Neem van mij aan: werkelijk iedereen die zijn ingenieursdiploma kan halen, kan in de gereguleerde omgeving van het onderzoeksprogramma ook zijn doctorsdiploma scoren. ‘Promoveren is heel hard werken’, zei de Delftse rector in zijn Fontys-weerwoord en daarmee sloeg hij de spijker op zijn kop. Buitengewone intelligentie of creativiteit is niet nodig voor een dissertatie, alleen doorzettingsvermogen.

Je hoeft geen helderziende te zijn om vast te stellen dat meer doctores leiden tot afnemende betekenis van de titel. Dat geldt ook voor de bachelor, nu zowel universiteiten als hogescholen die uitdelen. De regering wil dat over een paar jaar de helft van de Nederlandse jongeren zo’n titel haalt, zodat die in feite waardeloos wordt. Universitaire docenten klagen nu al dat ze min of meer gedwongen zijn ook ondermaatse studenten voldoendes te geven.

Je verzetten tegen dergelijke druk van onderop, of het nu gaat om bachelors of doctores, is zinloos. Elitaire opvattingen, al dan niet verscholen achter een kwaliteitsargument, botsen nu eenmaal met de democratisering van het onderwijs. De universiteiten moeten die 31 promovendi van Fontys gewoon opleiden of zich anders hard maken om hogescholen ook het ius promovendi te verlenen. Elitair, geniaal of creatief zijn doe je maar in je eigen tijd.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 14/15, 2005.