Gedragscode

Laat ik maar beginnen met een bekentenis: ik ben geen lid van het Kivi. Toch was ik onmiddellijk sterk geïnteresseerd in de gedragscode die het instituut onlangs in de nasleep van de bouwfraude openbaarde, mede omdat ik me over die affaire op deze plek nogal opgewonden had. Ik wilde wel eens weten aan welke strenge morele normen fatsoenlijke ingenieurs voortaan zouden moeten voldoen. Dus surfte ik naar de website, waar ik stuitte op een ‘alleen voor leden’. De gedragscode voor ingenieurs was geheim.

Enfin, ik ben journalist, dus een telefoontje later had ik hem toch. Al tijdens het lezen maakte een diepe teleurstelling zich van mij meester. De gedragscode bestond uit overbodigheden (een ingenieur houdt zich aan de wet) en gemeenplaatsen (ingenieurs staan in voor gedegen werk en lezen hun vakliteratuur). Maar bovenal – en dat kon ik alleen maar kwalijk vinden – bleek de gedragscode een instrument te zijn om ingenieurs te vrijwaren van individuele morele beslissingen.

Voor degenen die hem legaal hebben: het gaat om de artikelen 3.3, 3.4, 3.6 en 3.7. In de eerste twee staat dat ingenieurs loyaal moeten zijn aan hun werkgever/opdrachtgever en geheimhouding moeten betrachten. De laatste twee zeggen dat ingenieurs intern melding moeten maken van neveneffecten die hun werk kunnen hebben, en van gevolgen bij het niet opvolgen van hun aanbevelingen. De eerste twee zijn zeer beslist geformuleerd, de laatste twee bevatten mitsen en maren.

Het klinkt misschien wat ingewikkeld, maar het komt erop neer dat een ingenieur die een fabriek met ontploffingsgevaar moet ontwerpen, de plicht heeft dit aan zijn baas te melden, maar verder zijn mond moet houden. In de gedragscode van het Kivi is het aankaarten van misstanden namelijk een verplichting van de ingenieur aan zijn werkgever, niet aan de maatschappij. Als de fabriek er toch komt en hij ontploft, dan treft de ingenieur geen blaam, want hij heeft zich gehouden aan de gedragscode.

Bouwfraude

Ik moest terugdenken aan de bouwfraude. Die kwalijke zaak was mede ontstaan doordat allerlei mensen zich geconformeerd hadden aan de gebruikelijke gang van zaken, ook als ze het er eigenlijk niet mee eens waren. De zaak was aan het rollen gegaan dankzij een klokkenluider, iemand die al zijn moed bij elkaar geraapt had en zijn meldingsplicht niet tot zijn baas beperkt had maar tot de maatschappij uitgebreid. Zoiemand verdiende, vond ik, de steun van een gedragscode.

Nou was de bouwfraude best ingewikkeld, dus besloot ik een gedachtenexperiment te doen waar de ethiek wat dikker bovenop lag. Stel je voor, ik werkte voor een ingenieursbureau dat de eervolle opdracht kreeg om een efficiënt ‘vakantiekamp’ te ontwikkelen voor de Noordkoreaanse regering. Welk onderdeel van de Kivi-gedragscode ging mij dan de morele grond verschaffen om dit werk te weigeren?

Misschien met wat moeite artikel 1.3. Daarin staat dat ingenieurs veiligheid, gezondheid en welzijn van uitvoerders van hun werk moeten bewaken. Jegens de gebruikers van het werk bestaat die verplichting echter niet: met hun belangen hoeven ingenieurs alleen ‘rekening te houden’. Maar ingenieurs moeten ook rekening houden met de cultuur van het land waarin ze werken (artikel 2.4). Misschien kon ik nog mijn lidmaatschap van Amnesty International aanvoeren om te beweren dat er sprake was van een verstrengeling van belangen waarin ik zelf een keuze moest maken (artikel 1.4).

Vrijblijvend

De conclusie was onontkoombaar. De gedragscode bood geen aanknopingspunt voor het grootste dilemma waar ingenieurs mee te maken kunnen krijgen: wat doe ik als mijn baas iets van mij vraagt dat ik voor mijn geweten niet kan verantwoorden? Ik schudde mijn hoofd. Ik snapte niet hoe het Kivi een document met zoveel morele vrijblijvendheid het licht had kunnen laten zien.

Enfin, ik ben journalist, dus een paar telefoontjes later snapte ik het toch. De gedragscode bleek specifiek op nietszeggendheid ontworpen te zijn. Het bestuur van het Kivi was als de dood dat iemand zich in een controversiële zaak (bijvoorbeeld: ontslagen wegens werkweigering) op de code zou beroepen en dat misschien – o gruwel – het Kivi ter verantwoording zou worden geroepen om wat erin stond. Er was zelfs een jurist ingeschakeld om alle eventualiteiten uit te sluiten. Kortom, het Kivi wilde wel een gedragscode, maar slechts eentje die volledig zonder consequenties was. Zo bezien begreep ik ineens heel goed waarom de code beter geheim kon blijven.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 22/23, 2003.