Haal godsdienstvrijheid uit de grondwet

De lopende discussie over de plaats van de islam in Nederland maakt duidelijk dat de geseculariseerde samenleving eigenlijk niet goed meer weet hoe ze met religie om moet gaan. De oneigenlijke argumenten, met name over de scheiding van kerk en staat, vliegen je om de oren. Het zou de helderheid en de integratie ten goede komen, wanneer de vrijheid van godsdienst als apart recht afgeschaft werd en religie een plaats kreeg binnen het openbare onderwijs.

Anders dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten worden vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting in Nederland gezien als twee verschillende zaken. Beide vrijheden worden dan ook geregeld in aparte artikelen van de grondwet. Het gevolg is dat ze aparte werelden vormen. Een homo die moslims beledigt, doet een beroep op de vrijheid van meningsuiting. Een moslim die homo’s beledigt, wijst op de vrijheid van godsdienst.

Deze scheiding leidt tot misverstanden in een samenleving die zo geseculariseerd is dat veel mensen zich in essentie geen voorstelling meer kunnen maken van wat godsdienstigheid precies is en waarom mensen op grond daarvan bepaalde meningen huldigen. Van GroenLinks tot LPF heersen bijgevolg soms merkwaardige opvattingen over de verhouding tussen religie en samenleving.

Twee effecten dringen zich op. In de eerste plaats kan de indruk ontstaan dat de vrijheid van godsdienst gelovigen extra privileges toekent die ongelovigen niet hebben. Dit geluid klonk her en der bij de vrijspraak van imam El Moumni, nadat deze zijn afwijzing van homoseksualiteit in niet mis te verstane bewoordingen op televisie verkondigd had.

Ten tweede bestaat een neiging om de scheiding van kerk en staat niet langer uit te leggen zoals ze oorspronkelijk bedoeld was, namelijk als de afschaffing van overheidsbemoeienis met het geloof van de burgers. In plaats daarvan verschuift de interpretatie naar het uitbannen van religieuze uitingen uit de publieke sfeer. De hoofddoekjesdiscussie is daar het duidelijkste voorbeeld van, getuige onder andere de argumentatie die LPF-kamerlid Joost Eerdmans gaf bij het aanzwengelen van dat debat in het parlement.

Paradoxaal

Om een eind te maken aan de gedachte als zou religie een verschijnsel zijn onvergelijkbaar met enig ander, zou het goed zijn als Nederland zijn constitutie aanpaste. Dat wil zeggen, artikel 6 van de grondwet (vrijheid van godsdienst) schrappen. Welbeschouwd heeft dit artikel immers weinig toe te voegen aan artikel 7 (vrijheid van meningsuiting) en artikel 8 (vrijheid van vereniging).

Hoe paradoxaal het ook klinkt, een dergelijke aanpassing zal niet alleen een verheldering, maar ook een versterking betekenen van de positie van religieuze groeperingen in een geseculariseerde omgeving, omdat ze godsdienstvrijheid beter verankert in de andere vrijheden van de moderne samenleving.

Het onderbrengen van de vrijheid van godsdienst bij de vrijheid van meningsuiting betekent wel dat het secularisme als levensopvatting slechts één van de vele wordt, naast de verschillende religies. Voor de staat betekent dit dat secularisme op gelijke voet behandeld dient te worden als religie, dat wil zeggen dat alle dezelfde ruimte verdienen. Dit heeft niet in de laatste plaats gevolgen voor het onderwijs.

De vrijheid van onderwijs wordt geregeld in artikel 23 van de grondwet. Dat artikel is er ooit gekomen, omdat een aantal godsdienstige groeperingen vond dat de staat onder het mom van neutraliteit onvoldoende ruimte gaf aan hun geloofsbelevenis. Een staat die zich daar rekenschap van geeft, kan ook zonder de expliciete vrijheid van onderwijs op basis van religieuze verschillen.

Anders gezegd, godsdienst zou een regulier onderdeel van het onderwijs moeten zijn, ook in wat nu nog openbare scholen heten. Alle leerlingen nemen dan kennis van verschillende levensbeschouwingen. Daarnaast kunnen zij ervoor kiezen extra onderricht te krijgen in de leer van hun keuze. Dit laatste is in eerste instantie een private verantwoordelijkheid, te organiseren vanuit de ouders, maar er is niks tegen als de staat faciliterend optreedt, zeker niet als het uitgangspunt een situatie is waarin complete scholen op religieuze grondslag gefinancierd worden.

Om het allemaal wat concreter te maken: integratie is niet gebaat bij het frustreren van islamitische scholen ten faveure van strikt seculiere openbare scholen in combinatie met separate godsdienstles in de moskee. Integreren gaat immers over het overbruggen van cultuurverschillen, maar daar gaat weinig van komen als die verschillen op plekken van ontmoeting niet zichtbaar mogen zijn. Om diezelfde reden is ook een verbod voor vrouwelijke ambtenaren om openlijk moslim te zijn, weinig bevorderlijk voor de integratie: dit veegt bestaande verschillen onder het tapijt in plaats van die tot onderwerp van gesprek te maken.

Fundamentalisme

In het huidige tijdsgewricht kan zo’n pleidooi voor religieuze ruimte niet voorbijgaan aan het eeuwige dilemma van het liberalisme: hoe om te gaan met de vrijheid van meningsuiting van lieden die diezelfde vrijheid het liefst zouden afschaffen? Zijn er meningen die zo bedreigend zijn voor de niet-onderhandelbare kernwaarden van de Nederlandse samenleving dat de staat de uiting ervan moet ontmoedigen, uitbannen uit de publieke sfeer of zelfs helemaal verbieden?

Nogal wat Nederlanders vinden deze vraag actueel vanwege vermeende en echte fundamentalistische bewegingen binnen de islam, zoals de Hizb Ut-Tahrir, die herstel van het verdwenen islamitische imperium verlangt waarin godsdienst tevens staatsideologie is. Het kan overigens geen kwaad vast te stellen dat de joods-christelijke traditie, ook in seculiere kringen met graagte aangevoerd om het islamitische Turkije buiten de EU te houden, op dit gebied evengoed een reputatie hoog te houden heeft. De Christian Coalition, fervent supporter van George Bush, houdt er bijvoorbeeld over de verhouding tussen kerk en staat een mening op na die niet bijster veel afwijkt van die van Hizb Ut-Tahrir.

Een sluitende uitweg uit dit dilemma bestaat natuurlijk niet, al mag je als vuistregel eisen dat wie gebruik maakt van een bepaalde vrijheid, ook de plicht heeft die te verdedigen. In die zin bestaat er in Nederland geen plaats voor fundamentalistische bewegingen, of ze nu van religieuze aard zijn of niet. Maar het is wel behoorlijk lastig om kernwaarden aan te wijzen, wanneer de aanjager van de hele discussie, wijlen Pim Fortuijn, als dat zo uitkwam best artikel 1 van de grondwet ter discussie wilde stellen.

Er zit dus onvermijdelijk een arbitraire factor in de beoordeling van wat wel kan en wat niet. Dat zou, zowel bij liberalen als bij voorstanders van ‘de harde aanpak’, tot enige terughoudendheid mogen leiden bij het vellen van generaliserende oordelen. Het onder één wet brengen van alle vrijheid van meningsuiting kan daarbij helpen. Daarna is het vooral een kwestie van die vrijheid gebruiken, net zolang tot ze voor iedereen vanzelfsprekend is geworden.

Eerder verschenen in Trouw, 31 maart 2004.