Iran: rijp voor een revolutie

Het theocratische Iran lijkt in veel opzichten op de Sovjet-Unie in zijn nadagen. Een oude garde probeert wanhopig in het openbaar vast te houden aan de ideologie, terwijl ze achter de schermen volop meewerkt aan het verkavelen van de economie onder familie en vrienden. De teugels worden af en toe strak aangetrokken (meer hoofddoekjes, minder internetcafés), een kunstmatig vijandbeeld en een wapenwedloop dienen als hakken in het zand, maar er is geen houden aan. De vraag is niet óf maar wánneer het valt.

Mohammed is vijftien en verlangt terug naar het tijdperk van de shah. ‘Vroeger kregen drugdealers de doodstraf’, moppert hij, scharrelend door de straten van de woestijnstad Yazd. ‘Met onze huidige regering hoef je alleen maar te betalen en je kunt doen wat je wilt.’ Mohammeds woede over de drugs, vooral heroïne uit Afghanistan, is begrijpelijk. Naar schatting twee miljoen Iraniërs gebruiken drugs, wat nogal veel is op een bevolking van 75 miljoen. In Yazd is geen verslaafde op straat te bekennen; verder naar het oosten, in Kerman, Bam en Zahedan, hoef je niet verder te zoeken.

Yazd, een oase langs de enige weg naar de grens met Pakistan, is redelijk conservatief, vergeleken met de meer wereldse steden Tabriz, Teheran en Isfahan. De moskeeën roepen hoorbaar op tot gebed en er lijken zowaar mensen in geïnteresseerd te zijn. De mullah loopt er nog zelfbewust rond, zonder die blik van zijn collega in de bazar van Isfahan, die van een verslagene die zijn verlies nog niet erkennen wil. Er zijn minder vrouwen op straat dan elders en als ze er zijn gaan ze in het zwart of donkerblauw, met minder frivole lokken die onder hun hoofddoek vandaan krullen dan bij hun zusters in het westen van het land. Mohammed vindt dat normaal. ‘Het moet van de islam.’ Maar hij heeft het liever over andere dingen, zijn haat jegens de regering en zijn hoop ooit nog eens naar Amerika te gaan.

Elders in Yazd, op de eerste verdieping van een winkelblok, zit een internetcafé met een tiental pc’s. Hier komen studenten om te chatten met leeftijdgenoten, zowel online als live. Overal in Iran zijn de verscholen internetcafés ontmoetingsplekken van de moderniteit. Met een zekere regelmaat voert de politie acties uit tegen het zedelijke bederf dat van deze plekken uitgaat, maar ze duiken even makkelijk weer op. De ayatollahs en hun zakenvrienden hebben teveel baat bij internet om het helemaal af te schaffen, al duiken af en toe plannen op om in elk geval buitenlandse websites ontoegankelijk te maken.

Kritische binnenlandse websites wordt ook systematisch de nek omgedraaid, maar laten zich even systematisch nauwelijks kennen en gaan onder een andere naam verder. Het is geen verkwikkelijke strijd, maar het is wel een strijd en de winnaar staat niet vast. De studenten, mannen en vrouwen, tikken onverdroten verder. Een van de populairste websites is overigens een dating service die opgezet is door een jonge ayatollah. ‘Ayatollah’ en ‘dating service’ klinkt misschien als een vreemde combinatie, maar in Iran zelf kijkt niemand ervan op: als er geld valt te verdienen, dan zijn de mullahs erbij.

Smeergeldaffaire

De verwevenheid van de geestelijke met de economische elite is een rechtstreeks gevolg van de islamitische revolutie die in 1979 voor de verdrijving van de shah zorgde. Bedrijven van het oude regime werden toen geconfisqueerd en ondergebracht in ‘bonyads’, liefdadigheidinstellingen die onder beheer werden geplaatst van ayatollahs. Aanvankelijk werd dat geld inderdaad besteed aan onder meer sociale woningbouw, maar inmiddels beheersen de bonyads een kwart tot een derde van het economische leven in Iran.

Omdat het formeel liefdadigheidsinstellingen zijn, ontvangen de bonyads ook geld van ondernemers, die volgens de traditie twintig procent van hun winst dienen af te staan aan goede doelen. Bij de omschrijving van de manier waarop de bonyads bij het werven van donaties te werk gaan, valt geregeld het woord ‘maffia’. Ook veel staatsbedrijven die in de loop van de jaren negentig geprivatiseerd werden, belandden in de handen van vrienden van het regime.

Ongeveer twaalf families beheersen de economie van Iran. De vermoedelijk machtigste familie van het land zijn de Rafsanjani’s. Ali Akbar Hashemi Rafsanjani, een vroege leerling van ayatollah Khomeini, staat aan het hoofd van een conglomeraat met investeringen in vastgoed, autofabrieken, landbouw en een vliegtuigmaatschappij waarvan de waarde in miljarden dollars geteld wordt. Zijn zoon Mohsen heeft de metro van Teheran mogen bouwen, een project van twee miljard dollar. Een andere zoon, Mehdi, is directeur van het nationale gasbedrijf, dat de grootste gasvoorraad ter wereld exploiteert. Zijn naam dook in 2003 op in een internationale smeergeldaffaire die drie directeuren van het Noorse oliebedrijf Statoil de kop kostte. Rafsanjani’s jongste zoon, Yasser, is eigenaar van heel veel land in Teherans duurste buitenwijk. De lijst van broers, neven en zwagers die ook het een ander economisch in de melk te brokkelen hebben, is lang.

Pelgrims

Een andere miljarden-ayatollah is de ideologische hardliner Vaez Tabasi. Zijn bonyad beheert de tombe van Imam Reza, Irans belangrijkste heiligdom, en strijkt de genereuze giften van de pelgrims op. De bonyad heeft ook veel vastgoed, banken en andere bedrijven in bezit. De waarde is wel eens geschat op vijftien miljard dollar, maar echt overzicht heeft niemand. Bonyads hoeven geen openheid van zaken te geven. In theorie is het geld bedoeld voor onderhoud van scholen, moskeeën en ziekenhuizen door het hele land, maar niemand controleert dat.

Tabasi is een onbekende in het westen, maar Rafsanjani werd in 1989 gekozen als president van Iran en kwam als zodanig regelmatig in het nieuws. Het was onder zijn verantwoordelijkheid dat de vele staatsbedrijven geprivatiseerd werden. Hij moest in 1997 het veld ruimen, omdat hij de grondwettelijke maximumtermijn van acht jaar bereikt had. Zijn opvolger Muhammad Khatami beloofde hervormingen, deed zelfs openlijke oproepen aan de bonyads om zichzelf te hervormen, maar kreeg uiteindelijk niks gedaan, ondanks steun van zijn broer die de hervormingsgezinde partij in het parlement leidde. De Khatami’s horen niet tot de economische elite van Iran, al hebben ze wel wat belangen in de media, met name kranten.

De bonyad-belangen van ayatollah Ali Khamenei, de religieuze leider van Iran, zijn iets schimmiger. Zijn naaste medewerker Mohsen Rafiqdoost, een voormalige taxichauffeur die het geluk had in de smaak te vallen bij zijn passagier Khomeini, stond tot vijf jaar geleden aan het hoofd van een bonyad met een waarde van een slordige tien miljard dollar. Toen Rafiqdoost en zijn broer het zelfs naar Iraanse normen zo bont maakten dat ze het veld moesten ruimten, benoemde Khamenei een andere vertrouweling op de post. Anders dan sommige andere ayatollahs staat Khamenei bekend om zijn sobere levensstijl. Zijn jongere broer Hadi behoort overigens tot het hervormingsgezinde kamp van de Khatami’s.

Machtsbalans

Waar de economie het meest weg heeft van het struikroversparadijs dat het Rusland van Boris Jeltsin karakteriseerde, blijft de politiek aan het oppervlak het terrein van ideologische scherpslijperij in de beste sovjet-traditie. Hardliner of hervormer, eenieder beroept zich op de islam. Over dergelijke bühne-debatten kun je met recht cynisch over doen, maar het is ook een vingerwijzing dat het regime een behoefte voelt om zich voor het volk te rechtvaardigen door in te gaan op beschuldigingen. Bovendien hebben veel mullahs lager in de hiërarchie helemaal niet economisch geprofiteerd van de nieuwe orde. Hun legitimatiebehoefte is authentiek. De islamitische revolutie was een volksrevolutie en zij hebben de illusie dat dat nog steeds zo is, nodig om in het systeem te blijven geloven.

Die legitimatiedrang verklaart ook de behoefte aan verkiezingen; al te liberale kandidaten worden geweerd, maar er is wel degelijk verschil tussen de kandidaten en toen Khatami tegen de wil van het conservatieve establishment de meeste stemmen kreeg, doken er niet ineens dozen met stemmen voor de gewenste kandidaat op. Khatami won met zeventig procent van de stemmen, maar stelde zoveel van hen teleur dat bij latere verkiezingen steeds minder kiezers kwamen opdraven. De bevolking is eensgezind teleurgesteld in het zelfreinigende vermogen van de machthebbers.

Toch is er ondanks Khatami’s falen enige reden tot hoop. Pure dictators, zoals die aan de macht zijn in bijvoorbeeld Myanmar, Zimbabwe en Turkmenistan, hebben geen enkele behoefte om zich in debat te rechtvaardigen. Tegenstanders worden weggemoffeld, iedereen die hen tegenspreekt is een leugenaar. Hun aan hang heeft cynische motieven, die veelal met geld te maken hebben. De machtsbalans in Iran is veel subtieler, ookal is de corruptie genant en is het met de mensenrechten nog steeds meer dan treurig gesteld. Er zit echter dynamiek in de machtsverhoudingen en de meeste invloed is voor degene die deze dynamiek het beste weet te bespelen.

Dus zijn de ogen in Iran dezer dagen weer allemaal gericht op Ali Akbar Hashemi Rafsanjani, inmiddels 71 jaar oud. Bij het ter perse gaan van dit blad was nog niet bekend of hij opnieuw een gooi naar het presidentschap zou doen. Verkiezingen daarvoor vinden plaats in juni. Rafsanjani leek te wachten op de zegen van Khamenei. Het weekblad The Economist tipte Rafsanjani als de geschiktste kandidaat vanwege zijn ‘ideologische flexibiliteit’ (lees: opportunisme). Wanneer hij zich kandidaat stelt, kan de zege hem nauwelijks ontgaan, al zal de echte uitspraak van het volk gelegen zijn in de opkomst.

Rafsanjani geldt als hervormingsgezind, maar kan niet te ver van Khamenei’s pad afwijken, want er ligt een heel pakket aan corruptiebeschuldigingen in de ijskast en die kunnen er op elk moment uitgehaald worden om hem ten val te brengen. Khamenei zou liever een hardliner naar voren schuiven, maar dat is gegeven de nationale en internationale verhoudingen momenteel niet haalbaar. Typische Rafsanjani-uitspraak na rellen op de universiteit van Teheran (over voorgenomen privatisering): ‘De studenten zijn ergens boos over en dat mogen ze uiten, maar ze moeten zich niet inlaten met Amerikaanse provocateurs.’

Slappe koord

Irans internationale probleem bestaat uit zijn nucleaire ambities en zijn verhouding met de Verenigde Staten. Dat Iran grote behoefte zou hebben aan kernenergie, zoals het zelf beweert (een claim die de regering probeert te ondersteunen met opiniepeilingen), is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. Het land zit tenslotte op een van de grootste olievoorraden ter wereld. Bij Yazd beschikt Iran wel over een eigen uranium-mijn, maar kernenergie blijft een dure, weinig voor de hand liggende optie.

Het wantrouwen wordt verder gevoed door Irans stevige voorraden biologische en chemische wapens. Kernwapens lijken dan in alle opzichten een logische volgende stap, maar dat gaat zelfs de Russen, die veel van de technologie (en zeven miljard dollar aan andere wapens) leveren, te ver. Kennelijk heeft de Russische president Poetin zijn Amerikaanse ambtgenoot Bush daarvan weten te overtuigen, want na hun ontmoeting schaarde Bush zich achter de Europese pogingen om aan de onderhandeltafel tot een vergelijk te komen over Irans nucleaire ambities.

Een meester van het slappe koord als Rafsanjani zou de man zijn om alle partijen zonder gezichtsverlies uit de nucleaire impasse te leiden. Rafsanjani is bovendien een verklaard voorstander van normaliseren van de verhoudingen met de Verenigde Staten. De haat tegen dat land is volstrekt achterhaald, al valt een beetje anti-Amerikaanse retoriek op zijn tijd goed bij de hardliners. Iran is een jong land, waar velen geen beeld meer hebben bij het schrikbewind van de shah, die in 1953 door een Amerikaanse coup aan de macht kwam ten koste van een regering die te veel naar links helde. Bovendien kunnen zelfs de hardliners er niet omheen dat de Verenigde Staten afgerekend hebben met Saddam Hussein en de taliban, beide bepaald geen vrienden van Teheran.

Met name de situatie in Irak laat zich echter ook gebruiken door de machthebbers. Iraniërs willen graag van hun regime af, maar weten niet wat ze ervoor terug krijgen. Bij de revolutie tegen de shah zijn ze door Khomeini bedrogen en er is momenteel geen oppositieleider met genoeg gezag om de bevolking de zekerheid te geven dat het land niet in burgeroorlog vervalt of dat, zoals in veel nabije ex-sovjetstaten, een ideologisch regime wordt ingewisseld door een maffioos regime uit de voormalige nomenklatura. Die onzekerheid buiten de mullahs handig uit om tegenwicht te bieden tegen Amerikaanse en Europese druk.

Voetbal

Voor de jonge Mohammed in Yazd is al dat politieke gekonkel slechts een bewijs van de morele corruptie van de mensen die zijn land regeren. De politici doen niks aan wat hij de drie grootste problemen van Iran vindt: drugsverslaving, vervuiling en voetbalvandalisme. Hij is vijftien en is blijkens zijn kleding en kennis van de engelse taal van goede komaf, dus werkloosheid noemt hij niet. Die bedraagt veertig procent.

Voetbal (na een uit de hand gelopen wedstrijd in december 2000 gingen maar liefst 250 stadsbussen in Teheran eraan; in november 2003 werd een interland tegen Noord-Korea afgeblazen nadat een zelfgemaakte bom op het veld gegooid was en een Koreaanse speler verwond had) is de belangrijkste uiting van frustratie geworden voor jongeren. Omdat ze geen direct politiek doel dienen, zij ze relatief weinig bedreigend voor het regime. Dat doet zelfs zijn best om politieke betogingen af te doen als acties van hooligans. Omgekeerd reserveert de oppositie de term ‘hooligans’ voor de bebaarde milities overal opduiken om demonstraties de kop in te drukken.

Die milities, veelal gerecruteerd van het nog armere platteland, hebben dezelfde functie als de mijnwerkers in het Roemenië van Ceaucescu. Maar ze zijn steeds minder effectief, omdat de bevolking niet meer bang voor ze is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de vrouwenmode in de straten van Teheran. Strakke spijkerbroeken en make-up in overvloed, hoofddoekjes fladderen ergens op het achterhoofd en af en toe valt er iets te zien dat verdacht veel op een décolleté lijkt. Meisjes van onder de hoofddoekplichtige leeftijd lopen in de populairste winkelstraten zelfs rond in naveltruitjes. De Revolutionaire Gardist die er iets van zegt, loopt steeds meer kans op een grote bek in plaats van deemoedigheid.

Tijdens internationale vrouwendag op 8 maart trotseerden honderden vrouwen de milities en veiligheidstroepen om een demonstratie te houden. Ongeveer vijftig van hen werden gearresteerd. Een week later gingen jongeren in Teheran de straat op om poppen met beeltenissen van Khamenei, Rafsanjani en Khatami te verbranden. Er werden pro-Amerikaanse leuzen geroepen en doodswensen aan de ayatollahs. Op sommige plekken werden de demonstraties de kop in gedrukt, maar elders waren het de milities die het hazenpad kozen. Steeds luider klinkt de roep om een referendum over de rol van geestelijken in de politiek (een niet helemaal onrealistische wens – ook der hervormingsgezinde ayatollahs zijn voor scheding van kerk en staat). Het broeit in de steden van Iran.

Onderklasse

Het regime in Iran rust nog op twee peilers: de corrupte economische top en een klasse van arme, overtuigde islamisten. Die onwaarschijnlijke coalitie zorgt voor een spagaat in het huis van macht. Immers, zodra de onderklasse het gevoel krijgt dat ze bedrogen wordt door een stel zelfverrijkers, is het gedaan met hun steun voor het regime. Anderzijds kan het regime ook de corruptie niet te ver indammen, want dan verliest ze de economische poot onder haar stoel. Dat kan nooit eeuwig goed gaan. De vraag is dus: hoe lang nog?

Voorspellingen zijn uiteraard gevaarlijk. De Sovjet-Unie wist het na de eerste tekenen van vermolming nog dertig jaar vol te houden. Binnen zo’n periode zal het met de ayatollahs ook wel gedaan zijn. De huidige generatie is nog gevormd in de strijd tegen de shah. Die strijd bond de geestelijkheid met anti-dictatoriale krachten, waardoor de nieuwe elite niet alleen religieuze maar ook organisatorische kwaliteiten had. Toen ayatollah Khomeini na de val van de shah in 1979 uit ballingschap terugkeerde, werd hij ook door meer seculier ingestelde Iraniërs enthousiast onthaald, niet omdat hij hoofddoekjes beloofde, maar omdat hij sociale rechtvaardigheid in het vooruitzicht stelde.

Echter, onder de huidige omstandigheden is het twijfelachtig of de scholen in de heilige stad Qom nog voldoende geestelijken zullen uitdraaien die ook intellectueel en organisatorisch capabel genoeg zijn om het land in de greep te houden. De jongeren die nu zonder bord voor hun kop door het leven gaan, zien wat er mis is in het land. De opvolgers van de ayatollahs zullen niet de kwaliteiten bezitten om de spagaat te handhaven. Het risico is dan levensgroot dat Iran wegzakt in incompetentie, zoals de staten aan de zuidflank van voorheen het Sovjet-rijk.

Even goed is het denkbaar dat een door de milities aangericht bloedbad morgen zoveel mensen op straat brengt dat een volksopstand de ayatollahs uit het zadel wipt op dezelfde manier waarop ze dat met de shah deed. Op het leger en de politie lijkt de regering in zo’n geval niet te hoeven rekenen en de demonstraties van de afgelopen tijd tonen aan dat de milities niet opgewassen zijn tegen echte volksmassa’s. Zodra ze iets dergelijks zien aankomen, zullen Rafsanjani-achtige types beginnen hun belangen veilig te stellen en overstappen naar het democratische kamp. Dat kan voor een redelijk geweldloze overgang zorgen, maar het vraagt wel om een geloofwaardige en capabele oppositieleider, zoals recent in Georgië en de Oekraïne opdoken. Zoiemand is er vooralsnog niet.

Hoe het ook zal gebeuren, de jongeren in het internetcafé in Yazd hebben een goede kans het mee te maken. Ze drinken hun alcoholvrij ananasbier of Zam Zam Cola (voorheen Pepsi, tegenwoordig eigendom van een bonyad) en buigen zich over hun toetsenborden. Achterin de bus naar Kerman, de volgende stad langs de weg naar Pakistan, proberen twee jonge soldaten met gebaren hun prioriteiten in het leven aan te geven. Drank en vrouwen. Een van hen haalt zijn portemonnee tevoorschijn en toont een plaatje van Jean-Claude van Damme, de Belgische kickboxer. Mijn held, gebaart hij.

Op de televisie in de bus speelt een Iraanse soap. De jonge held is gewond geraakt in het bijzijn van de vrouw met wie hij tot nu toe enkel beleefde woorden en kuise smachtende blikken heeft uitgewisseld. Zijn beste vriend komt handen tekort om hem te verbinden, en onder deze noodomstandigheid is het geoorloofd dat zij zijn arm pakt om het verband aan te drukken. Aanzwellende violen, inzoomende camera op het lichamelijke contact. Er zitten geen mullahs in de bus, maar zouden ze de concentratie zien waarmee de passagiers naar deze scène kijken, dan wisten ze dat hun neergang is ingezet en dat ze zich door niemand meer zal laten tegenhouden.

Eerder verschenen in De Linker Wang, april 2005