Menselijk schild

000a40

Mijn korte carrière als menselijk schild begon op een ochtend in een Nepalees stadje genaamd Butwal, toen ik uit pure irritatie besloot naar het politiebureau te gaan om aangifte te doen van diefstal van iets onbenulligs. Ik werd allervriendelijkst ontvangen, al verliep de communicatie wat stroef. Nadat ik uitgelegd had wat er was gebeurd, verzekerde men mij dat actie ondernomen zou worden, maar dat ik wel wat geduld zou moeten hebben.

Ik mocht wachten op een stoel onder een boom voor het politiebureau. Daar was het koeler dan binnen. Een vriendelijke agente met helm en kogelwerend vest kwam mij een kopje thee met heel veel suiker en melk brengen. Ik keek eens om mij heen. Het bureau had veel weg van een bunker. De muren waren van dik beton en verstevigd met zandzakken. De ramen waren klein. Er stond voortdurend iemand op wacht met een wapen dat ik een Nederlandse politieagent nog nooit had zien dragen.

Op zich was dat begrijpelijk. De maoistische rebellen waren actief in dit gebied en ze overvielen regelmatig politiebureaus, waarbij dan aan weerszijden de nodige doden vielen. Maar de rebellen hadden het niet op toeristen voorzien, dus ik voelde me redelijk veilig. Op dat moment begreep ik wat ik daar deed, onder die boom. Zolang ik daar zat, voelden de agenten zich in het gebouw een stuk veiliger.

Het menselijke schild is een merkwaardig fenomeen. In technische zin is het als schild namelijk niet zo heel erg effectief. Zandzakken werken beter. De natuur weet dat. Had Butwal aan de kust van Louisiana gelegen, dan had mijn aanwezigheid weinig indruk gemaakt op orkaan Katrina. Maar mijn lichaam zou wel de kogels van Mao tegenhouden. Het gekke was dat ik dat zelf ook geloofde. Ik wist immers dat de rebellen nog nooit een toerist een haar gekrenkt hadden.

Omdat ik niks te doen had onder mijn boom, begon ik maar een beetje te mediteren over wat het menselijke schild betekende in de driehoek natuur, techniek en mens. Van die drie is de mens hardwarematig het zwakste. De natuur, van virus tot aardbeving, maakt korte metten met hem. De techniek, als je haar autonoom haar gang laat gaan, is ook geen partij. Een kogel, een handgranaat, een atoombom, allemaal sterker. De mens kon, als aanstichter van de techniek, wel proberen de natuur te temmen. Per definite had de mens de techniek in de hand, ookal was de keten tussen oorzaak (programmeerfout) en gevolg (vliegtuigcrash) soms zo lang dat de mens zelf het zicht op zijn verantwoordelijkheid kwijt was.

Het menselijke schild paste niet in dat patroon. Dit ging puur tussen mens en mens. Mijn aanwezigheid onder die boom maakte een kracht los die de toepassing van vernietigende technologie tegenhield. Natuurlijk wist ik best dat de dood van een blanke allerlei politieke en economische repercussies zou hebben en dat die racistische reden mijn veiligheid garandeerde, maar dat wilde ik nu even niet weten. Ik wist evengoed dat onder andere omstandigheden, in Congo bijvoorbeeld, een menselijk schild geen enkele betekenis had.

Wat ik bedacht was dat het menselijk schild een wapen is in een strijd op softwareniveau. En als de software spreekt, zwijgt de hardware. Als consequentie daarvan bedacht ik ook dat, als er een God bestond, Hij met nog minder hardwarematige vermogens dan de mens met gemak een gans heelal zou kunnen beheersen. Zo kon ik ook wat begrip opbrengen voor die gelovigen die natuurgeweld interpreteren als het gevolg van een verloren softwarestrijd tussen de zondige mens en een toornige God. Ik moest inwendig even glimlachen om deze manier om God de techniekfilosofie binnen te smokkelen.

Toen er na anderhalf uur nog niks gebeurd was en ik me begon te vervelen, ging ik naar binnen om te vertellen dat ik een bus naar Kathmandu ging zoeken. Daar zouden zij wel voor zorgen, verklaarde de politiechef, ik moest vooral weer onder de boom gaan zitten. Na nog weer een uur vond ik het welletjes en liep naar de grote weg, waar ik binnen vijf minuten een busje naar Kathmandu vond dat vier uur later vast zou komen te zitten tussen twee aardverschuivingen op een bergweggetje.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 17, 2005.