Totalitaire technocratie

000a31

Een poosje geleden had het tijdschrift Newsweek een koffiedikspecial over de beste landen ter wereld. Nederland kwam daar uit als het beste land om een idealist te zijn zonder de realiteit uit het oog te verliezen. China kreeg twee pagina’s als het beste land om een technocraat te zijn. Dat laatste intrigeerde mij natuurlijk mateloos.

Het bewijsmateriaal was veelvuldig. Uiteraard waren er de vele megaprojecten, zoals de aanleg van een spoorlijn over het dak van de wereld naar de Tibetaanse hoofdstad Lhasa en de 34 miljard dollar die het land denkt te spenderen aan infrastructuur voor de Olympische Spelen van 2008. Maar bovenal: de 24 leden van het politburo hebben bijna allemaal een technische opleiding en de negen leden van het uitvoerend comité zijn zonder uitzondering ingenieur. Een deskundige schreef in Newsweek het succes van de ingenieurs toe aan hun vermogen zich consequent ideologisch op de vlakte te houden.

Dat klinkt misschien mooi, maar bij al het enthousiasme dat onder Nederlandse bedrijven en universiteiten voor het land bestaat, blijft China natuurlijk gewoon het toneel van een totalitair regime met racistische trekjes, dat onder meer zijn uiterste best doet de democratie in Hong Kong de nek om te draaien. En dat totalitaire systeem wordt in stand gehouden door ingenieurs, met als argument dat het regeren van een groot, multi-etnisch land als China te complex is om aan oncontroleerbare, democratische processen over te laten. Het doorrekenen van een brug laat je tenslotte ook niet aan het klootjesvolk over.

Vrijwel onmiddellijk kwam een gedachtenexperiment in mij op: wat als we de regering van Nederland in handen zouden geven van Rijkswaterstaat? Zou dit instituut zich iets gelegen laten aan de bevolking of zouden de ingenieurs zich beperken tot het maken van het beste plan en het ‘uitleggen’ daarvan aan het volk? Natuurlijk viel hier weinig definitiefs over te zeggen, maar ik was er in elk geval niet gerust op.

Techniek heeft, vrees ik, van nature totalitaire trekjes. Iedere ingenieur in de dop krijgt een denkraam erin gepompt dat weinig speelruimte biedt om na afloop van de optimalisatieberekening nog van gedachten te veranderen. Een rotsvast vertrouwen in de technologie leidt vanzelf tot een zekere arrogantie, wat technocraten tot starre denkers maakt. Geef een ingenieur macht en hij zal met de beste bedoelingen zijn wil doorzetten, hoofdschuddend om al het onbegrip in het geval hij op weerstand stuit.

Dat vooruitgangsdenken heeft in China stevig toegeslagen. Zelfs het afgelegen Lhasa verandert, ook zonder spoorlijn, rap van een Tibetaanse in een Chinese stad van brede fietspaden, betegelde winkels en instant noedelsoep. De Tibetanen zijn niet onverdeeld blij met de culturele invasie en de Chinese officials vinden hen maar een ondankbaar volkje gezien alle investeringen die zij voor hen doen.

Ook elders in China heeft de technologische tussensprint het leven goed overhoop gehaald. De steden van tien jaar geleden bestaan niet meer en tegelijkertijd zijn ze groter dan ooit. Ik wilde het bespreken met Pi en La, twee hippe leraressen van begin twintig uit Chengdu, een stad in het westen van het land die in een onvoorstelbaar tempo moderniseert, met wolkenkrabbers, flyovers, ondergrondse fietsrotondes, elektrische scooters en heel, heel erg veel winkels. Pi en La wuifden mijn gedachten weg, terwijl zij hun aandacht netjes verdeelden over mij en hun mobieltjes. De grootste veranderingen vonden niet op straat plaats, maar in hun hoofden.

In het geval van Pi en La betekende dit dat zij er geen vast vriendje op nahielden en dat zij zeker niet van plan waren op korte termijn te trouwen, zoals vijf jaar geleden nog van hen verwacht zou zijn. Mijn gedachten sloegen onmiddellijk om. Je zult zien dat techniekstudenten het eerste slachtoffer worden van de nationale vriendjesstop. De generatie van Pi en La zal de vrijheid veroveren, maar tot die tijd staan China nog heel veel megaprojecten te wachten.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 16, 2004.