Idealisten lachen meestal het laatst

129a

De huidige generatie studenten is veel leuker dan die van vijf jaar geleden, vertrouwde een bevriende hoogleraar me onlangs toe. Rond het jaar 2000 waren de informatici in spe die hij voorbij zag trekken, slechts in één ding geïnteresseerd: geld verdienen. Behoefte aan verdieping: nul. Hoe anders is dat nu. De twintigjaren van vandaag kijken met een open blik hun omgeving in, tonen belangstelling voor sociale en ethische kanten van hun vak. Daar valt voor een hoogleraar veel meer eer aan te behalen.

Zo heeft hij nu studenten die liever geen paper schreven om hun vak te halen, maar met een camera een bedrijf in willen trekken om daar aan werknemers hun mening over outsourcing te vragen. Anderen denken aan de ontwikkeling van een game. Dat is misschien een minder academische activiteit, maar daarom niet minder leerzaam. De studenten die met een camera op pad willen, kostten hem wel meer tijd dan degenen die braaf hun paper schrijven.

Er is dus alle reden om dit soort gedrag te ontmoedigen – en dat gebeurt ook op enige schaal, kan ik uit eigen ervaring melden, want ik ben zelf ooit nog eens vlak voor mijn afstuderen van vakgroep gewisseld, omdat de prof van dienst een broertje dood had aan mijn afstudeerplan (de Muur was net gevallen, ik wilde per se een stageplek in Oost-Europa, een drijfveer die met techniek niks te maken had). Gelukkig was er elders een hoogleraar die eigenzinnigheid wel op prijs stelde: hij besefte dat je studenten met een open blik en eigen initiatief nooit moet afremmen.

In Amerika, waar alles groter en beter is, gaan de studenten in hun herwonnen idealisme natuurlijk wat verder dan alleen het tonen van belangstelling. Universiteiten buitelen over elkaar heen om maar zo milieuvriendelijk te zijn. Studenten aan de University of Colorado en aan Harvard hebben zichzelf zelfs een vorm van belasting opgelegd om groene energie te kunnen gebruiken.

Het mooiste project is allicht in de maak aan Harvard. De universiteit wil een nieuw stuk land ontwikkelen en gaat dat onder druk van studenten op een groene manier doen. Die klagen bovendien dat hun curriculum te weinig milieuvakken bevat. Ze willen dat hoogleraren uit hun ivoren torens klimmen en gaan samenwerken om een voorbeeldcampus te ontwerpen.

Nou is idealisme natuurlijk nooit vreemd geweest aan studenten. In Frankrijk grijpen ze nog altijd min of meer elke gelegenheid aan om de revolutie te verkondigen, Parijs plat te leggen of in elk geval flink wat openbaar bezit om te turnen in barricades. Maar de Franse studenten van nu strijden voor behoud van het verleden, terwijl die in Amerika de toekomst proberen te veroveren. Nederlandse studenten bewandelen voorzichtigjes de Amerikaanse weg.

In zekere zin zou je kunnen zeggen dat er sprake is van een natuurlijk golfbeweging tussen idealisme en cynisme. Ook de jaren tachtig en negentig kenden afwisselend idealistische en geldbeluste generaties. Toch is er iets raars met de huidige generatie idealisten. Ze zijn namelijk niet geïnteresseerd in ideologie. Che Guevara kennen ze alleen van t-shirts, als een vaag symbool van het goede, net zoals een gestileerde gele M het symbool is van een hamburger. De postideologische student heeft geen behoefte aan een theoretische onderbouwing van zijn gedachten. Hij wil gewoon dat de universiteit overschakelt op waterbesparende toiletten. Dat heet pragmatisme.

Allemaal fraai, natuurlijk, maar levert het ook wat op, zou de generatie van 2000 vragen. Het antwoord op de Harvard campus is ja. Een programma van leningen aan faculteiten voor groene maatregelen blijkt, met dank aan de hoge olieprijzen, een return on investment van 33 procent te hebben. En die winst is nogal wat duurzamer dan de hypekoersen van de internetzeepbel.

Dat mag een belangrijke les heten: de idealisten lachen meestal het laatst. Ze dromen, weten hun naïviteit – een noodzakelijke voorwaarde om echt iets te bereiken in het leven – lang te behouden. Op de lange termijn krijgen ze meestal gelijk. En onderweg hebben ze vaak meer lol.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 8, 2006.