De nieuwe activist houdt van het kapitalisme

588
Max Havelaar is slecht voor koffieplukkers. Greenpeace bedreigt het regenwoud. Organisaties die het moeten hebben van politiek correcte stellingname liggen de laatste tijd onder scherp vuur van een nieuw soort activisten met een meer pragmatische inslag. Geen strijd meer tegen het kapitalistische systeem, maar de instrumenten daarvan gebruiken om de idealen te verwezenlijken. De les van de discussie is vooral dat activistische middelen hun effectiviteit kunnen verliezen als ze grootschalig worden ingezet.

Dertig jaar geleden ruilde Dick Taverne, op dat moment al ex-minister van financiën van het Verenigd Koninkrijk, zijn auto in voor een fiets om bij te dragen aan een beter luchtklimaat in Londen. Hij stortte enthousiast zijn contributies aan Greenpeace en Friends of the Earth (Milieudefensie) vanwege hun bijdrage aan het vergroten van milieubewustzijn bij de Britse bevolking.

Maar inmiddels heeft Lord Taverne het helemaal gehad met de traditionele milieubeweging. Fundamentalisten zijn het, die desnoods de waarheid verdraaien om hun stokpaardje te kunnen bereiden. In zijn boek ‘The march of unreason’ richt hij zijn pijlen vooral op ecologisch voedsel en het verzet tegen genetische modificatie (gm) van gewassen.

Gm levert bijvoorbeeld sneller groeiende rijst op en soja op die beter bestand is tegen parasieten. Technisch gesproken is het een manier om het aloude proces van kruisen en veredelen efficiënter te laten verlopen. Daarin kun je verder gaan dan met natuurlijke processen zou gebeuren. Het bezwaar is dat je niet zeker weet wat je maakt: het is denkbaar dat de plant met de nieuwe genetische eigenschappen onvermoede, kwalijke eigenschappen heeft, bijvoorbeeld negatieve gevolgen voor de gezondheid van de eter. Veel harde aanwijzingen daarvoor bestaan niet, maar daardoor laat de anti-lobby zich niet afschrikken. Het ‘voorzorgsprincipe’ stelt immers dat je bij twijfel beter niks kunt doen.

Taverne kan zich er verschrikkelijk over opwinden. Als je alles nalaat waar je vage twijfels bij kunt hebben, krijg je helemaal niks meer gedaan. En dat terwijl gm-voedsel juist zulke enorme beloftes in zich houdt: efficiëntere landbouw, minder honger en armoede, hogere biodiversiteit en betere gezondheid. Het moet allemaal nog bewaarheid worden, geeft hij onmiddellijk toe, maar waarom zou je vanwege vage twijfels die weg willen afsluiten?

Ecologisch voedsel, de tegenpool van gm, kan rekenen op Taverne’s fronsende wenkbrauwen. Het klinkt natuurlijk mooi, voedsel dat zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen geproduceerd is, maar het is wel heel erg inefficiënt, want de opbrengst per hectare ligt beduidend lager. Dat maakt het lokaal misschien beter voor het milieu, maar niet bij grootschalige toepassing.

Hongersnood

Taverne krijgt bijval van onder meer Norman Borlaug, in 1970 winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede voor zijn bijdrage aan de ‘groene revolutie’. Tussen 1950 en 2000 is de wereldgraanproductie verdrievoudigd (de wereldbevolking groeide in die periode van 2,515 naar ca. 6,121 miljard). Het gebruikte landbouwareaal is in de tussentijd slechts met tien procent toegenomen – een enorme efficiëntiewinst die niet met traditonele ecologische middelen tot stand is gekomen.

Zonder pesticiden en kunstmest hadden we inmiddels geen regenwoud meer over gehouden, betoogt Borlaug bij iedere gelegenheid die hij krijgt. Taverne voegt daaraan toe dat genetische modificatie de volgende, noodzakelijke stap voor landbouw-efficiëntie is. Als Greenpeace zich tegen genetische modificatie verzet, zegt het feitelijk ja tegen kappen van steeds meer regenwoud voor voedselproductie of tegen hongersnood in grote delen van de wereld.

Ondanks bezwaren van westerse activisten gaat het onderzoek aan voedselsoorten voor de derde wereld overigens onverminderd door. Veel aandacht is er voor rijst. Zo is een gen uit een Indiase rijstsoort beland in een Bangladeshi variant, waardoor die veel beter bestand is tegen langdurige overstromingen. Naarstig wordt gezocht naar een mogelijkheid om een groeigen uit mais naar rijst over te planten, waardoor de opbrengst met vijftig procent zou kunnen toenemen.

Natuurlijk is dergelijk toegepast genetisch onderzoek grotendeels in handen van westerse multinationals. Die willen er geld mee verdienen. Maar wat is daar precies mis mee, vragen activisten als Taverne zich af. Deze bedrijven doen met hun winstbejag de facto meer voor de derde wereld dan westerlingen die het romantische beeld van de ploeterende boer koesteren.

Dergelijke redeneringen werken uiteraard als een rode lap op een stier bij ecologische organisaties. Dat het economische systeem in het nadeel van ecologisch voedsel werkt, is voor hen eens te meer een bewijs dat het systeem niet deugt. Er gaat immers niks boven puur natuur, zonder kunstmatige toevoegingen.

Koffie

Naast ecologische voedselproductie ligt ook fair trade onder vuur, met name de variant die zich op voedselproductie richt. In zijn boek ‘The undercover economist’ neemt econoom Tim Harford niet alleen koffiegigant Starbucks op de korrel, maar ook fair trade koffie. Max Havelaar garandeert arme, zelfstandige koffieboeren een minimumprijs voor hun koffie. Dat is op lokaal niveau gunstig voor aangesloten boeren (niet voor arbeiders op grote plantages), maar in het grotere plaatje klopt het niet, betoogt Harford.

De reden voor de lage koffieprijzen is overproductie. Een minimumprijs moedigt kleine boeren aan meer te gaan produceren, allicht door een stukje regenwoud naast hun perceel plat te branden. Zo ontstaat gesubsidieerde overproductie, naar analogie van het Europese landbouwbeleid. Fair trade organisaties zijn het daar niet mee eens. Voor hen is een ‘eerlijke prijs’ het uitgangspunt van de redenering. Het probleem is de onevenwichtige machtsverdeling tussen grote branders en handelaren enerzijds en arme, kleinschalige boeren anderzijds.

Het aandeel van fair trade op de wereldkoffiemarkt is te klein om significante invloed op de prijs te hebben, maar het is ook de grote branders opgevallen dat een steeds grotere groep westerse consumenten geld overheeft voor ‘eerlijke koffie’. Dat is interessant, want de marge op koffie met iets extra’s is groter dan op een gewoon pak koffie. Dus hebben ook de grote vier (Nestlé, Sara Lee/DE, Kraft en Proctor & Gamble) inmiddels eerlijke koffie in hun pakket. De betrokken boeren krijgen de gewone prijs voor hun koffie, maar daarnaast een sociaal pakket met betere arbeidsomstandigheden, onderwijs en huisvesting.

Zo’n aanpak, meer in lijn met de ideologie van de vrije markt, kan rekenen op steun van een nieuw type fair trade organisatie, zoals de Rainforest Alliance. Deze organisatie werd opgericht om regenwouden te beschermen, maar ging zich meer en meer met landbouw bemoeien, toen bleek hoe groot de druk daarvan op de bossen is. Vanuit die insteek ontwikkelde het een kwaliteitsstempel voor koffie, waarvoor ook grote plantages in aanmerking komen.

Jeans

Doordat het niet het systeem zelf probeert om te gooien, maar daarbinnen zijn doelen te bereiken, raakt de Rainforest Alliance makkelijker in gesprek met grote bedrijven. Het sloot bijvoorbeeld in november vorig jaar een convenant met Nestlé Nespresso om alle 4500 plantages van het bedrijf door te lichten op sociale en ecologische duurzaamheid.

Harford weet nog een ander bezwaar tegen traditionele fair trade. Het is een erg inefficiënte manier om boeren in de derde wereld te helpen. Het grootste deel van de meerprijs verdwijnt namelijk in de zakken van de detailhandel en andere tussenpersonen, slechts een fractie – hij schat tien procent – is voor de producent. Wie begaan is met het lot van boeren in de derde wereld, kope gewone koffie en girere het prijsverschil met ‘eerlijke’ koffie rechtstreeks aan Novib of Kerk in Actie.

Vanuit pure economische effectiviteit hebben mensen als Harford gelijk. Maar de vraag is of dit alles gerealiseerd zou zijn zonder Max Havelaar. Zonder de consumentendruk van fair trade koffie zouden grote koffiebranders vermoedelijk niet in beweging zijn gekomen. Hetzelfde verhaal kun je houden voor Oké-bananen en de ecologische jeans van Kuyichi. Die rol van aanjager is in het grotere economische plaatje realistischer dan het streven om het business model van een hele industrie te veranderen.

Niet iedereen vindt het leuk dat fair trade organisaties, al dan niet onder druk van ‘gematigde’ concurrenten als Rainforest Alliance, water bij de wijn doen. Toen Fairtrade, de Britse zusterorganisatie van Max Havelaar, in 2005 zijn zegen gaf aan de ‘eerlijke’ Partners Blend koffie van Nestlé, kreeg het te maken met dissidenten in eigen kring. De World Development Movement, een actiegroep, beschuldigde Nestlé ervan uitsluitend goede sier te willen maken. Fairtrade liet zich misbruiken, had moeten blijven ijveren voor het subsidiemodel.

Voorbeeldfunctie

Zowel bij koffie als bij ecologisch voedsel heeft een voorhoede van consumenten een bewustzijn geschapen over de productie ervan. Dat is goed. Maar de argumenten tegen grootschalige invoering zijn ook overtuigend. Een vaste koffieprijs voor boeren wereldwijd neemt de prikkel om de (milieu-)efficiëntie te verhogen weg. Te veel ecologisch voedsel leidt tot een te grote vraag naar landbouwgrond – al mag je nooit uitsluiten dat er nog manieren worden gevonden om die efficiëntieprobleem op te lossen.

Voor zover ze grootschalige invoering bepleiten moeten maatschappelijke organisaties zich dus afvragen of ze de consequenties wel goed doorzien. Anders maken ze zich schuldig aan wat Taverne ‘fundamentalisme’ noemt: niet bereid zijn je standpunten aan te passen als de praktijk de onwerkbaarheid ervan uitwijst. Onvermijdelijk komen er dan nieuwe organisaties die pragmatischer tegenover de ideologie staan.

‘Pragmatisch’ betekent niet per se dat de doelen verwateren. Het oorspronkelijke doel van de fair trade was het verbeteren van levensomstandigheden van arme boeren. Daar werd het subsidiemodel voor bedacht. Wanneer je, zoals de World Development Movement, krampachtig vasthoudt aan het subsidiemodel, ben je niet zozeer trouw aan je doelstellingen als wel aan een wellicht uitgewerkt middel uit het verleden (wat dus niks zegt over de wenselijkheid van dat middel in dat verleden).

Het steeds zwaardere stempel van pragmatisme is een volkomen natuurlijke ontwikkeling. Dat veelal in de jaren zeventig gewortelde organisaties als Greenpeace en Fairtrade nu onder vuur komen te liggen, niet van tegenstanders, maar van medestanders die dezelfde doelen met andere middelen nastreven, zegt vooral iets over volwassenwording. Het door een voorhoede gekweekte bewustzijn over productie-omstandigheden wordt steeds meer mainstream. En dat is goed nieuws.

Eerder verschenen in de Linker Wang nr 1, 2007.
Ook gepubliceerd op Waterstof en Geen Commentaar.