Bitterzoete Vonnegut

724

Toen ik zestien was en net wat literaire belangstelling begon te kweken, las ik een recensie van een boek dat me om de titel en de naam van de auteur altijd is bijgebleven: ‘Galápagos’ van Kurt Vonnegut. Meer dan twintig jaar heeft het geduurd voor ik het boek daadwerkelijk gelezen heb, hoewel ik ‘Slachthuis vijf’ van Vonnegut al vrij vlug daarna tot me heb genomen en tot een briljant boek bestempeld.

‘Galápagos’ gaat over een groepje mensen dat door dom toeval strandt op de archipel, terwijl de mensheid in hoog tempo uitsterft door een bacterie die vrouwen onvruchtbaar maakt. Het is in de eerste plaats een hilarische vertelling, zoals altijd bij Vonnegut, maar daaronder gaan wel bittere verwijten over de wreedheid en onnadenkendheid van de mens schuil. Aan het eind van het verhaal heeft de mensheid zich ontwikkeld tot een harig zeebeest met een brein zo klein dat ze geen bedreiging voor de wereld meer is.

Het is niet het beste boek van Vonnegut – dat blijft ‘Slachthuis vijf’, over het bombardement op Dresden – maar het leest als een trein. Het spervuur van gekte en serieuze ondertoon dat de vorig jaar overleden Vonnegut op de lezer loslaat, is uitermate aanstekelijk.