Mottebaai? Kowotta? Powka?

908

Toen ik de vorige keer vanuit China Laos binnenkwam en in Luang Nam Tha belandde, werd ik overvallen door een weldadige rust. Deze keer geldt dat, komend uit Vietnam, in nog sterkere mate. Waar de Chinezen je grotendeels negeren, belegeren de even massaal aanwezige Vietnamezen je met vragen of je bijvoorbeeld in bent voor een ritje op hun motorbike, een flesje cold water of een postcard.

Zoniet in Laos. Toen ik enigszins hulpeloos door het minuscule dorpje vlak over de grens liep, kostte het moeite om iemand op de gedachte te brengen dat hij me voor geld op zijn motor zouden kunnen transporteren. Ik moest nadrukkelijk vragen om water en kaarten waren niet verkrijgbaar. Uiteindelijk belandde ik stuiterend over een modderpad veertig kilometer verderop in een dorpje met een guesthouse waar ze eigenlijk niet wisten wat ze met een westerse toerist aanmoesten.

Inmiddels een dag verder heb ik Luang Nam Tha bereikt, een van de grootste ecotoeristische trekpleisters van Laos. Maar ook hier maakt niemand zich druk. Als je een flesje water wilt, dan moet je het zeggen en dan sloffen zij wel naar de ijskast om het voor je te halen – zonder je vervolgens te tillen. Zomaar ongestoord over straat kunnen lopen, het is een verademing.

En toch. In die vier jaar is Luang Nam Tha enorm gegroeid. Houten huizen hebben plaatsgemaakt voor beton, er zijn straten aangelegd, rijstvelden verdwenen. Ook zie ik geen oude, in traditionele kledij gestoken vrouwtjes uit omliggende dorpen meer. Zij leurden indertijd wel. Met armbanden, kettinkjes, zelfgeborduurde tasjes en, op fluisterende toon, opium.