Google neemt het over van de hersenen

956
Informatie en rekenkracht worden net zo’n bulkgoed als elektriciteit, betoogt Nicholas Carr in ‘The big switch’. En vergeet je privacy maar.

Een paar jaar geleden schreef Nicholas Carr een artikel in Harvard Business Review, waarin hij betoogde dat informatietechnologie een verwaarloosbare invloed had gehad op de groei in productiviteit, onder meer omdat de winst die computers opleveren deels weggestreept kan worden tegen de kosten van al die mislukte it-projecten. Het leidde tot een boek, ‘Does IT matter?’, dat door recensenten de hemel in geprezen werd.

‘The big switch’ is Carrs tweede boek. Hierin kijkt hij niet terug, maar vooruit, naar een revolutie in it die volgens hem momenteel gaande is. Die beschrijft hij in een overtuigende stijl, zonder superlatieven of doemgedachten. En dat is bijzonder, want de meeste toekomstvoorspellers worden gedreven door een grondig optimisme of pessimisme.

De hoofdlijn van het boek is een vergelijking tussen de opmars van elektriciteit en de computer. Toen elektriciteit in opmars was, had ieder bedrijf zijn eigen generator om in de behoeften te voorzien. Toen kwam Thomas Edison, die het eerste netwerk aanlegde, waarmee hij meerdere huishoudens in New York verbond. Daarna was het hek van de dam en tegenwoordig zijn hele continenten onderling verbonden en stroomt de elektriciteit automatisch naar waar ze nodig is. Een stopcontact is altijd in de buurt.

Hetzelfde verhaal gaat in de visie van Carr op voor de computer. De eerste apparaten waren stand-alone. De eerste bedrijfsnetwerken ontstonden in de jaren zeventig. De eerste pc’s waren ook losse apparaten bij mensen thuis, maar met de opmars van internet in de jaren negentig is de hele wereld onderling verbonden. Er is nog altijd veel stand-alone-data op harde schijven, waar je niet op ieder moment bij kunt, maar ook dat gaat veranderen.

Het bedrijf dat deze verandering aanstuurt – het zal niemand verbazen – is Google. Geen enkel bedrijf heeft zoveel gecentraliseerde rekenkracht, dat het miljoenen zoekopdrachten per seconde kan verwerken, waarbij iedere opdracht het doorploegen van honderden megabytes aan data en enkele miljarden rekenstappen vergt.

Google is ook een pionier in ‘software as a service’, de nieuwe naam voor het verschijnsel waarbij programma’s niet meer op de computer staan, maar op afstand worden gedraaid. Webmail is daarin al bijna standaard geworden, maar ook tekstverwerkers gaan die kant uit. Sommige toepassingen, zoals vriendennetwerken en alles wat daaraan hangt, bestaan alleen online. De world wide computer, noemt Carr het.

Dit alles betekent meer mogelijkheden voor individuele gebruikers, maar ook een enorme hoeveelheid opgeslagen data. In 2006 gaf AOL de zoekgegevens vrij van geanonimiseerde klanten, gewoon als een vorm van service aan het publiek, om te laten zien op wat voor termen mensen zoeken. Twee verslaggevers van de New York Times besloten de proef op de som te nemen, pikten er eentje uit en achterhaalden binnen enkele uren dat het hier ging om Thelma Arnold uit Lilburn, Georgia. Om maar te zeggen: Google weet potentieel heel erg veel over al zijn gebruikers.

Carr prikt de mythe door van internet als zou internet anarchistisch van aard zijn, omdat er geen centrale autoriteit de baas is. Dat mag dan zo zijn, maar het is altijd zo geweest dat bedrijven en overheden meer mogelijkheden hebben gehad om controle uit te oefenen over wat er gebeurt dan individuen, met hoevelen die laatsten ook zijn. Privacy bestaat niet op internet en aangezien we dat met z’n allen niet erg lijken te vinden, is er ook geen enkele reden waarom dit een bezwaar zou zijn tegen de opmars van Google.

In het provocatief ‘iGod’ getitelde laatste hoofdstuk gaat Carr in op de ultieme natte droom van Google-oprichters Larry Page en Sergey Brin: de world wide computer omvormen tot een vorm van kunstmatige intelligentie die op zijn minst op gelijke voet communiceert met zijn menselijke gebruikers. Google is al bezig een deel van de taken over te nemen die vroeger aan de menselijke hersenen waren voorbehouden, met name het onthouden van feiten. En dat is pas het begin.

‘The big switch’ is een overtuigend boek. Aan het eind wordt er een beetje koffiedik gekeken, maar het is vooral een doordachte kijk op wat de jongste internetontwikkelingen betekenen voor de mens, niet zozeer in praktische als wel in filosofische zin. Anderzijds, hoe goed het ook geschreven is, de boodschap van dit boek had evengoed in een tijdschriftartikel overgebracht kunnen worden.

Nicholas Carr, ‘The big switch; rewiring the world, from Edison to Google’. Norton, 2008.