Introverte popgebouwen

1237
Poppodia stellen vanwege hun geluidsproductie en bezoekers die verwachten dat alles tegen een stootje kan, speciale eisen aan architecten en ingenieurs. Het levert vaak gesloten gevels op.

De afgelopen tien jaar zijn poppodia ineens statussymbolen geworden voor met name middelgrote steden. Opvallende nieuwe gebouwen verrezen: Breda kreeg Mezz, Haarlem het Patronaat, Tilburg 013, Eindhoven de Effenaar, Zwolle Hedon, Almere Muzinq, en daarmee is de lijst verre van compleet. Dat was wel even wat anders dan in het verleden, toen popmuziek het moest doen met afdankertjes. Paradiso in Amsterdam, een in onbruik geraakte kerk, was een blauwdruk van het gemiddelde poppodium: spartaans en in menig opzicht onhandig ingericht.

Hoe anders is dat bij 013, een van de eerste poppodia nieuwe stijl en het eerste dat in het hartje van een stad gebouwd werd, dé plek voor prestigeuze cultuurprojecten. De cd’s die de gevel bekleden geven al aan dat dit gebouw speciaal voor de muziek. De entree is niet echt majestueus, maar daarachter bevindt zich – anders dan bij Paradiso – een ruime foyer met bar. De grote zaal, uitgevoerd in hetzelfde matte zwart dat universeel is voor poppodia, biedt plaats aan 2200 bezoekers. Twee kleinere zalen hebben een capaciteit van respectievelijk 350 en 150 man.

Zoals 013 zitten de meeste moderne poppodia in elkaar: minstens twee zalen van verschillende omvang en ruime gelegenheid voor horeca. In het geval van 013 bevat het gebouw ook nog oefenruimtes voor bands en een opnamestudio.

013 in Tilburg

Pisbak

Vanuit ingenieursoogpunt is geluid logischerwijs de belangrijkste ontwerpuitdaging. ‘Het ontwerp moet isoleren, naar buiten toe, maar ook naar binnen, want ruimten mogen onderling geen hinder van elkaar ondervinden’, zegt Annemiek Bergman van Diederendirrix Architecten, dat betrokken was bij de nieuwbouw van Het Patronaat in Haarlem en Dynamo in Eindhoven (een jongerencentrum met concertzaal). ‘Geluidsabsorptie is daarom in veel ruimten noodzakelijk.’

Bij de meeste popconcertzalen geldt dan ook als eis dat er geen mechanisch starre verbindingen mogen zijn tussen de zalen en de buitenwereld. Bij Het Patronaat in Haarlem zijn veren gebruikt om ruimtes van elkaar te scheiden. Dat is een kunststukje, want het geringe bouwoppervlak dwong architect Paul Diederen tot stapelen: de kleine zaal zit in de kelder, daarboven zit de lobby en daar weer boven de grote zaal. De betonnen constructie van de grote zaal rust in zijn geheel op gigantische veren. Ook De Vorstin in Hilversum bestaat uit twee geveerde zalen, gescheiden door een foyer.

In andere gevallen worden ook wel rubberen stootblokken gebruikt om ruimtes als het ware in het gebouw op te hangen. Overigens is dit niet uniek voor poppodia. Ook bioscopen en andere concertzalen maken van deze technieken gebruik. De geluidsisolatie naar buiten toe maakt ook dat de popzalen gesloten dozen zijn, waardoor de gebouwen van de buitenkant vaak een introverte indruk wekken. Bij Het Patronaat is dit op enigszins ongerijmde wijze aangepakt door de toiletten transparant te maken. Wie er ’s avonds langs loopt, kan op de eerste verdieping een rij heren voor een langwerpige pisbak zien staan.

Het Patronaat in Haarlem

Hufters

Het publiek bij popconcerten, dat door de bank genomen minder gedisciplineerd is dan bij pakweg een klassiek pianoconcert, legt ook beperkingen op. Bergman: ‘Je moet goed op het materiaalgebruik letten, vanwege de noodzakelijke hufterproofheid bij dit type gebouwen.’

De vereiste robuustheid vraagt ook om de nodige inventiviteit bij de technische installaties. Vluchtdeuren moeten goed afgesloten zijn om te voorkomen dat (dronken) bezoekers ze voor de lol opengooien, maar moeten in geval van een calamiteit natuurlijk weer wel eenvoudig te openen zijn. Bij popconcerten rookt het publiek massaal en wil ook de band op het podium nog wel eens een leuke stunt uithalen. Daar moet de brandalarminstallatie niet overgevoelig voor zijn. ‘Er zijn binnen de technische installaties veel tegenstrijdige eisen en belangen op te lossen’, aldus Bergman.

Dat het niet altijd goed gaat, bewijst Mezz in Breda. In de ‘koperen pinda’ loopt de temperatuur ’s zomers op tot vijftig graden, omdat er geen geld was voor airconditioning. Mezz was aanvankelijk bedoeld als een goedkoop project, met een budget van 3,5 miljoen euro, maar de kosten kwamen uiteindelijk op 12 miljoen uit. Het Patronaat mocht tien miljoen kosten, het vernieuwde Paard van Troje in Den Haag zelfs veertien. Die laatste klus werd ondernomen door Rem Koolhaas – allicht het ultieme bewijs dat poptempels een prestigeklus zijn geworden.

Mezz in Breda


Avantgarde popmuziek in een monument

Hoewel splinternieuwe gebouwen voor pop momenteel de rigeur zijn, is de ombouwkunst van in onbruik geraakte panden nog verre van verleerd. Eind vorig jaar trok het Rotterdamse avantgarde muziek- en filmpodium Worm in een zeventiende-eeuws VOC-pand in Delfshaven.

‘Dat is een rijksmonument, dus we mochten nog geen spijker in de muur staan’, zegt projectleider Mike van Gaasbeek van Worm. ‘Bovendien hebben we het onszelf moeilijk gemaakt door alles met gerecyclede materialen te willen doen. We hebben dus veel materialen op onverwachte wijze moeten toepassen – wat voor de regelgevende instanties best lastig was. Bij een nieuwe brandwerende deur krijg je een certificaat en ben je klaar. Bij een gerecylede deur ben je wat langer bezig om de deugdelijkheid aan te tonen.’

Voor de geluidsisolatie betekende het duurzame uitgangspunt dat geëigende oplossingen taboe waren, want die zouden nieuw ingekocht moeten worden. ‘Onze architect heeft toen bedacht dat oude systeemplafondplaten een geschikt materiaal zouden kunnen zijn’, vertelt Van Gaasbeek. ‘Met dat idee zijn we naar een ingenieursbureau gestapt, waar we te horen kregen dat het niet kon. Toen we doorvroegen waarom niet, bleek dat er geen cijfers beschikbaar waren over de akoestische eigenschappen van plafondplaten. Dus hebben we een meetopstelling gemaakt om het te testen. Het bleek perfect te werken.’

De monumentale status maakt dat het hele gebouw van zwevende en geklemde constructies aan elkaar moest hangen. Dat leidt tot een constructieve stevigheid die brandweercommandanten niet gewend zijn te beoordelen. Nog los van dat er geen extra nooduitgangen gemaakt konden worden, terwijl dat eigenlijk wel zou moeten. Uiteindelijk kwam TNO eraan te pas om de brandweer ervan te overtuigen dat Worm weliswaar ongebruikelijk in elkaar zat maar wel deugde.

Van Gaasbeek: ‘Aanvankelijk wilden we ook alles mee kunnen nemen naar een andere locatie, als we zouden moeten verhuizen. Dat is niet helemaal gelukt. Maar een groot deel kunnen we zo demonteren en elders weer opbouwen.’

Eerder verschenen in Technisch Weekblad 23, 2006. Ook bij Sync