Een bezoekje van de speciale politie

1309

Het was al voorbij middernacht toen er op mijn deur geklopt werd. De hoteleigenaar, een oudere Chinese man, verontschuldigde zich dat de politie me wilde spreken. Er stonden vijf mannen in burger om hem heen. Dit was politie van het speciale soort en ze vragen morgen terug te komen was geen optie. Even de deur dichtdoen om me aan te kleden ook niet.

Een paar seconden later stonden ze binnen. Twee hielden me aan de praat, terwijl de andere drie behoedzaam de kamer en mijn spullen doorzochten. Ik moest mijn paspoort laten zien. Wat deed u in Iran? Wat deed u in Pakistan? Wat deed u in Maleisië? Waarom bezoekt u Indonesië? Gelukkig had ik genoeg goede argumenten paraat om mezelf neer te zetten als christelijke toerist in plaats van moslimterrorist. Mijn bezoekers ontspanden en bogen hun vragen moeiteloos om van wantrouwend naar nieuwsgierig. Binnen een uur mocht ik weer gaan slapen.

Mijn vijf bezoekers van vijf jaar geleden verschenen weer voor mijn geestesoog, toen ik in september in de krant las dat Noordin Mohammed Top, de meest gezochte terrorist van Indonesië, verantwoordelijk voor een handvol bomaanslagen met tientallen doden, bij een vuurgevecht met de politie gedood was. Een maand eerder was hij op het nippertje ontsnapt, maar nu hadden ze hem toch echt te pakken, bleek uit dna-onderzoek. Top stond op de ‘most wanted’ lijst van de FBI, maar de Amerikanen ontkenden ook maar iets bijgedragen te hebben aan de informatie die naar de schuilplaats van Top leidde. Als dat wel het geval was geweest, hadden ze zich ongetwijfeld op de borst geklopt, dus ik geloofde het.

Drie dagen daarvoor hadden de Amerikanen immers op hun eigen wijze Saleh Ali Saleh Nabhan uitgeschakeld, een terrorist van hetzelfde snit als Top, die zich ophield in Somalië. Nabhan werd een poosje gevolgd met satellieten en andere geavanceerde observatie-apparatuur, aan de hand waarvan een commando per helikopter naar zijn trainingskamp in de woestijn geleid werd.

Het contrast was opvallend. De Indonesische politie had zich verlaten op ouderwets politiewerk, namelijk het verspreiden van pamfletten met een foto en de tekst ‘gezocht’ eronder, terwijl de Amerikanen hun technologische arsenaal hadden ingezet – met hetzelfde resultaat. Nou is Somalië een volstrekt wetteloos land, dus de Indonesische aanpak was daar niet voorhanden, maar ik vroeg me af of een op technologie gebaseerde aanpak in Indonesië gewerkt zou hebben. Ik vermoedde van niet.

Zowel Top als Nabhan kon rekenen op een netwerk onder de burgerbevolking in een land met talloze schuilmogelijkheden. Infiltratie in militante kringen is dan essentieel om te weten waar je moet beginnen met zoeken. Als je eenmaal iets hebt, is het zaak het lijntje goed vast te houden. Daar kun je technologie voor inzetten, maar het menselijke waarnemingsvermogen is nog altijd superieur, dus eigenlijk verdient dat de voorkeur. De Indonesische politie beschikte met andere woorden over een instrument dat superieur was aan onbemande vliegtuigjes en satellieten.

De technologie van de veiligheid komt pas in beeld als een andere strijd verloren is: sociale controle door een bevolking die vertrouwen heeft dat de autoriteiten in hun recht staan en iets zullen ondernemen. Het wegvallen van dat vertrouwen zie je op een kleinere schaal in westerse samenlevingen waar camera’s de straten bewaken, omdat omstanders zich niet meer geroepen actie te ondernemen als ze iets zien wat niet deugt. Camera’s zijn een uiting van machteloosheid.

Daarom besloot de Chinese hotelbaas de politie te bellen toen hij met een atypische toerist van doen kreeg, eentje die de taal goed sprak en de gebruikelijke attracties leek te mijden. Het leverde me een nachtelijk bezoekje van het minder aangename soort op. Mijn privacy was behoorlijk geschonden. Maar dat was altijd nog beter dan een camera boven mijn bed.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 18, 2009.