Waanzinnige ingenieurs

In april gaat de film Isabelle Avondrood van Luc Besson (Nikita, The Fifth Element, Leon) in première, naar de stripserie van Jacques Tardi. Dat roept bij mij niet alleen nostalgische gevoelens op, maar maakt ook de bèta in me wakker. Geen strip wordt namelijk zo bevolkt door waanzinnige geleerden als Isabelle Avondrood, dat zich afspeelt in Parijs rond de eerste wereldoorlog.

De waanzinnige geleerde, zo mag bekend verondersteld worden, is eigenlijk een waanzinnige ingenieur. Hij is namelijk niet doorgedraaid in zijn behoefte om iets te weten, maar om iets te doen. Victor Frankenstein, het archetype dat talloze navolgers kreeg in de populaire cultuur, zette zijn monster niet in elkaar om meer te weten te komen over het leven. Nee, hij wil het zelf scheppen, in de uiteindelijke hoop de dood te overwinnen. Dan ben je ingenieur.

De geleerden waar de nukkige Isabelle Avondrood voortdurend over struikelt, hebben ook een obsessie met leven en dood. Met werkelijke wetenschap heeft het allemaal weinig te maken. Tardi, die vanwege zijn volwassen toon geldt als een van de grote vernieuwers van het stripverhaal, klutst met groot gemak occulte poespas en de suggestie van technologie door elkaar. De manier waarop geeft echter wel degelijk een interessante blik op wat techniek in zijn visie betekent.

Het verhaal begint met een pterodactylus, een vliegende dinosauriër, die op 4 november 1911 via telekinese tot leven gewekt wordt door een zekere Gortworst. Als Gortworst sterft, besluit een gezelschap geleerden met fijne namen als Pezewever, Stootbodem en Deovolens een apparaat te ontwerpen dat de methode Gortworst nabootst om de vroege mensachtige pithecantropus tot leven te wekken.

En zo passeert in de loop van negen albums het een en ander aan laboratoria en apparatuur, knettergekke dan wel wraakzuchtige ingenieurs en tot leven gewekte wezens, waaronder zeven klonen van de heldin, die zich met zichtbare tegenzin door alle toestanden heen slaat. Veel grip op de situatie heeft ze nooit. In een van de verhalen sterft ze zelfs, waarna ze in kunstmatig leven wordt gehouden in het laboratorium van een zekere Postquam, die op zoek is naar een elixir om doden weer tot leven te wekken.

Bizar universum

Dat dit laatste zich in een laboratorium afspeelt, is geen toeval. Hoe ongerijmd Tardi’s verzinsels ook zijn, hij voert consequent laboratoria op wanneer zijn waanzinnige geleerden een concreet plan hebben. Als zij hun doel met apparatuur nastreven, hebben zij er controle over. De pterodactylus, onttrokken aan Gortworsts controle, zaait dood en verderf, terwijl de pithecantropus een beleefd heerschap blijkt. De oncontroleerbare krachten huizen in de psyche.

Op zich is dat geen bijzondere constatering. In de hedendaagse populaire cultuur staat techniek vrijwel altijd voor controle over de handeling, terwijl onvoorspelbaarheid huist in de menselijke geest. De waanzinnige ingenieur mag dan een buitensporig plan hebben, hij werkt er wel gericht naartoe (denk bijvoorbeeld aan de schurken met uitzinnige wapens in de vroege James Bond films). Overigens hoeft hij niet per se een kwaadaardig genie te zijn. Bij Tardi komen waanzinnigen van allerlei pluimage voor, van goedwillende monomanen als Postquam tot de malicieuze Deovolens, en Stootbodem die het allebei is.

Het aardige in Tardi’s bizarre universum is bovendien dat de psyche in de materiële wereld kan ingrijpen. Ze heeft als het ware dezelfde scheppende mogelijkheden als de technologie: zie de pterodactylus en de pithecantropus. Desondanks voelt Tardi intuïtief aan dat er een verschil moet zijn. Materie gemanipuleerd met testbuisjes en kasten, hoe pseudo-wetenschappelijk ook, dient zijn schepper. Rommel met de psyche en je trekt een vat ellende open.

Ik ben dan ook erg benieuwd wat Besson er in de film van gaat maken. Niet alleen zijn er dertig jaren voorbij sinds de eerste Avondrood-verhalen, maar Besson is ook een regisseur die de nadruk legt op actie. Ik verwacht indrukwekkende scènes met de pterodactylus. Daarnaast zal ik uitkijken naar de laboratoria – als die er überhaupt nog aan te pas komen. Want in de cultuuruiting die nog toegankelijker wil zijn dan de strip, is het vaak wel zo makkelijk om de technologie helemaal weg te laten.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 3, 2010.