Autoritaire technologie

1778

Ooit heb ik een Apple IIcx bezeten, de betaling in natura van een bevriende redactie, die een nieuwe had aangeschaft. Indertijd zat je aan Apple vast als je een tijdschrift wilde vormgeven. Ik gebruikte hem voor een vrijwilligersblaadje dat ik maakte. Het was een fijn ding, omdat er een heel groot beeldscherm bij zat, dat ik in mijn eentje nét kon tillen.

Net als mijn pc liep de Apple regelmatig vast. In plaats van een blauw scherm met onbegrijpelijke codes toonde het apparaat in dat geval een bommetje. Daaromheen kon je dan nog het werk zien dat je onherroepelijk kwijt was. Herstarten was de enige optie, en dan maar het beste ervan hopen. Anders dan bij Windows kon je bij Apple namelijk niet onder de motorkap kijken om te zien wat er mis was.

De meeste mensen willen helemaal niet onder de motorkap kijken. Dat was het briljante inzicht van de onlangs overleden Applevoorman Steve Jobs. Als het een beetje makkelijk werkt, vinden de meeste mensen het best. Apple bewaakt de motorkap van zijn apparaten dan ook als een leeuw. Iedereen mag apps voor de iPhone maken, maar Apple beslist of ze door de ballotage komen.

Microsoft heeft minder autoritaire trekjes. Op de pc is alle software welkom en het bestand met de belangrijkste instellingen kun je zelf openen en bewerken (maar wel voor eigen risico). Al schrijf ik geen software en duik ik slechts bij hoge uitzondering onder de motorkap, de open ontwerpfilosofie heeft me altijd meer aangestaan. Sinds de IIcx aan het eind van zijn latijn was, heb ik uit principe geen Appleproducten meer aangeschaft.

Als het mij werkelijk serieus was geweest met een filosofische keuze voor een besturingssysteem, zou ik op Linux zijn overgestapt. Bij Windows mag je weliswaar onder de motorkap, over het ontwerp van de motor heb je weinig te zeggen (net als bij Google’s Android, overigens). Aan Linux mag je zoveel sleutelen als je wilt. Niet dat ik daar veel behoefte aan heb, maar het principe spreekt me aan, zij het onvoldoende om ervoor te kiezen. Daar ben ik niet de enige in.

Over Linux als consumentenproduct hoor je de laatste tijd weinig. Het systeem is vooral succesvol in technologische omgevingen, waar nerds onder elkaar grote behoefte hebben om aan de motor te sleutelen. Zelf ontkennen de computermonteurs dat Linux lastig is te gebruiken, maar aan hun omschrijvingen van hoe makkelijk het gaat, hoort een semi-nerd als ik al dat het wel eens tegen zou kunnen vallen.

Geen wonder dat mensen gaan voor het gebruiksgemak en het kekke uiterlijk van Apple. Ingenieurs, zo concludeert men dan graag, zijn zo gefocust op functionaliteit dat ze de marketing vergeten – terwijl de doorbraak van de pc en internet bij het grote publiek gebracht is door Microsoft, een bedrijf waar nerds het stuur strak in handen hebben. Apple’s kracht ligt in een luxe maar betaalbare designlaag over andermans technologie. Die exclusieve uitstraling wordt bewaakt door een ballotagecommissie.

Persoonlijk denk ik echter dat de kloof tussen ingenieurs en technologieconsumenten dieper gaat dan een sjiek kastje en gladde graphics. Omdat zij zelf zo vertrouwd zijn met technologie, hebben ingenieurs moeite te begrijpen dat anderen angstig worden van de keuzevrijheden die technologie hun biedt. Consumenten zeggen wel dat ze zoveel mogelijk keuzevrijheid wensen, maar als Apple hen met harde hand naar de iTunes winkel leidt voor hun deuntjes, volgen ze zonder morren.

Mensen willen keuzevrijheid op maat – niet teveel, niet te weinig. Ze willen ook afhankelijker zijn van technologie dan ingenieurs hun toewensen. Liever machteloos naar het bommetje staren dan investeren in hoe het systeem werkt. Als ingenieurs niet zo’n dienstbaar volkje waren, hadden ze de wereldmacht al lang in handen.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 17, 2011.