Dictator, profeet en technocraat

1794

Het lijken mooie tijden voor technocraten momenteel. Waar het financiële stelsel kraakt, moeten zij de boel als oliemannetjes weer aan de gang helpen. Parlementen weten het niet meer en wenden zich tot kundige lieden, die normaalgesproken afstand bewaren tot de politieke smeer.

In het oude Rome deed men dat ook. Wanneer de situatie hopeloos leek, maakte de senaat de weg vrij voor een dictator, die tijdelijk een algehele volmacht kreeg om orde op zaken te stellen. Types als Lucius Quinctius Cincinnatus verjoegen dan de vijandige legers en keerden na gedane zaken terug naar hun boerderij. De senaat mocht dan weer op de winkel passen. De term ‘dictator’ is een beetje besmet geraakt sinds Julius Caesar zijn tijdelijke macht weigerde in te leveren, maar de gedachte is dezelfde gebleven: in opperste nood leg je je lot in handen van iemand die je vertrouwt om zijn competenties, en volg je ongezien zijn commando’s.

De technocraten die in Italië en Griekenland de euro moeten redden, zijn helemaal geen ingenieurs, maar bankiers, zij het van een ander type dat de crisis veroorzaakt heeft. Maar ‘bankier’ of ‘econoom’ klinkt niet vertrouwenwekkend genoeg om je portemonnee door te laten redden. ‘Technocraat’ heeft die lading kennelijk wel. Dat is curieus. Ik zie twee verklaringsgronden.

Het zou kunnen zijn dat mensen het economische systeem zien als een machine, die gerepareerd moet worden. Dat is een nogal functionele kijk op de samenleving. Er zit een maakbaarheidsgedachte achter, die in barre tijden een aantrekkelijke illusie is. Door een complex probleem te associëren met een haperend stuk techniek, kun je het bezweren en kun je ook geloven dat een bekwame monteur het zal fiksen.

Tweede mogelijkheid: de associatie met techniek tilt de kundigheid van de bankier naar een hoger niveau. Hij is niet langer een geldwichelaar, maar iemand die trefzeker naar een helder resultaat streeft. Geen gemarchandeer, geen emotionele impulsen, gewoon naar de feiten kijken, conclusies trekken, desnoods een sommetje maken en dan recht op het doel af. Zo is de technocraat – en dat is geruststellend als je hem blind achternaloopt.

Persoonlijk denk ik dat het een beetje van allebei is. Een wanhopige situatie breng je terug tot een oplosbaar probleem door het voor te stellen als iets anders dat heel ingewikkeld is, maar waarvan je weet dat mensen die slimmer zijn dan jij, er raad mee weten. En kennelijk geldt de techniek als de hoogste trede van kundigheid, of liever gezegd: geen hond snapt hoe ingenieurs het flikken, maar ze zien aan hun dijken, auto’s en ipads dat er puik werk geleverd wordt. Alle ingenieurs zijn slim, dus iedereen die slim is, is een ingenieur. Bankiers zijn niet zo slim, maar als je ze nou technocraat noemt, is de kans groter dat ze de klus klaren.

Waarom laten mensen zich dan niet altijd door technocraten leiden, zou je denken. Enerzijds is dat natuurlijk de schuld van Julius Caesar: de burger is bang dat de technocraat hem ziet als een radertje in het systeem, dat niks te vertellen zou moeten hebben. Dat wil de burger niet, dus heeft democratie de voorkeur boven technocratie.

Anderzijds is het nonchalance. Zolang er geen crisis is, is flierefluiten wel zo aantrekkelijk. Dat is ook een oud gebruik. Het volk Israel wendde zich om de haverklap tot afgoden, waarop God er vijanden op af stuurde om Zijn uitverkorenen eraan ter herinneren wie ze ook alweer moesten dienen. Volk wanhopig, bekeerde zich tot de Here en smeekte om een profeet of richter. Die loste dan de crisis op en liet een vroom volk achter, dat niettemin al gauw weer ontspoorde. Zo gaan die dingen.

Technocraat is een eervolle, maar niet erg dankbare roeping. Zodra je de trein weer op de rails hebt, willen de passagiers hem zelf weer besturen, met alle risico’s van dien. Ze vinden het mooi wat je doet, maar ze houden niet van je.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 20, 2011.