Universitaire knieval

1806

In mijn tijd aan de TU Delft kreeg ik colleges bedrijfskunde van Jan in ’t Veld, een Taylorist van het zuiverste soort, die zijn colleges opdeelde in blokken van vijf minuten, waarbinnen hij in een rustig tempo een van te voren vastgesteld aantal sheets afwerkte. In ’t Veld kreeg ooit bezoek van de studievereniging van Industrieel Ontwerpen, die kwam klagen over te moeilijke tentamens. De studenten wisten dat ze hun klacht met cijfers moesten onderleggen, omdat ze anders sowieso niet serieus genomen werden. Ze hadden dus een mooie tabel gemaakt van de cijfers die studenten op bedrijfskunde scoorden, afgezet tegen andere vakken van hun faculteit. De tabel toonde zonneklaar dat bedrijfskunde een bovengemiddeld moeilijk vak was.

De studenten hadden echter de pech dat de aimabele In ’t Veld dit soort berekeningen zelf ook maakte. Uit een la trok hij de tabel met de prestaties die studenten uit verschillende faculteiten leverden op exact dezelfde colleges en tentamens. Daaruit bleek dat industrieel ontwerpers gemiddeld veel slechter scoorden dan anderen. Het probleem, analyseerde In ’t Veld, was dus niet dat de tentamens te zwaar waren, maar dat de io’ers ofwel dommer waren ofwel minder hard werkten dan andere Delftse studenten. Daar ging hij geen rekening mee houden.

In ’t Veld zou zich in zijn graf omdraaien als hij las dat de analyse van zijn zwakste studenten inmiddels is doorgedrongen tot de hoogste regionen van de universiteit. De TU Delft wil studies wat makkelijker gaan maken, want het slaagpercentage is aan de lage kant vergeleken met andere universiteiten. Dat vindt Halbe Zijlstra, afgestudeerd socioloog en staatssecretaris te Den Haag, vervelend. De Taylorist zou er met tabellen in de hand naartoe trekken om de bewindsman de oren te wassen.

Zo’n 25 jaar geleden vond politicoloog Wim Deetman vanuit het Haagse ministerie ook dat TU-studenten te lang bezig waren. Alle techniekstudies moesten in vier jaar. Uiteraard konden de universiteitsbestuurders dat niet tegenhouden, maar ze protesteerden wel luidruchtig, en de werkvloer saboteerde het beleid door het vijfjarige curriculum gewoon in vier jaar te proppen, zodat de kwaliteit op peil bleef. Toen de politici er later achter kwamen dat ze dom geweest waren en de studie weer naar vijf jaar verlengden, zat mijn vierjarige generatie tenminste niet opgescheept met een inferieur diploma.

Dat universitaire bestuurders nu bezwijken voor de gedachte dat een techniekstudie te moeilijk is als het slagingspercentage lager is dan bij pakweg communicatiekunde, is een knieval voor de middelmaat. Een Twentse bestuurder liet zelfs in de krant optekenen dat er best wat minder wiskunde en meer psychologie en ‘creatieve vakken’ in het curriculum mochten. Allemachtig! En dat in de week waarin Nederland het hoogste water in jaren beleefde. Her en der braken dijken door. Dat kwam niet omdat ze een moeilijke jeugd gehad hadden of emotioneel verwaarloosd waren door de dijkgraaf. Ze waren domweg niet sterk genoeg. Dat probleem ga je te lijf met wiskunde, niet met psychologie.

Wanneer een hogeschool het curriculum verlicht, valt dat te billijken. De beste studenten kunnen immers verkassen naar een TU. De universiteit heeft zo’n vluchtheuvel voor de top niet. Als teveel studenten het daar niet halen, moeten ze naar de hogeschool. Het is bizar dat waar in het onderzoek een bijna ongezond fetisjisme met de top bestaat, de TU’s met hun onderwijs naar de middelmaat toe zouden willen groeien, omdat de huidige meetinstrumenten van de overheid toevallig die richting uitwijzen.

Ik mag hopen dat de werkvloer ruggengraat toont. In ’t Veld is zeven jaar geleden overleden, maar er lopen vast nog genoeg eigenwijze professoren rond die hun hand niet omdraaien voor creatieve sabotage. Desnoods buiten het curriculum om (in mijn tijd een gebruik bij rechten in Leiden, waar de kwaliteit bezweken was onder de massale toeloop). Nederland moet zijn toptalenten koesteren, ook als de politiek even een doodlopende weg is ingeslagen.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 2, 2012.