Realistische fictie in No Highway van Nevil Shute

Nou heb ik in de loop der jaren best het nodige gezocht naar literatuur door en over ingenieurs, maar toch was mij al die tijd het complete oeuvre van Nevil Shute ontgaan. Als er in een Londense boekhandel niet een heel rijtje had gestaan dat puur door zijn omvang mijn aandacht trok, zou ik nog steeds niet van de man gehoord hebben. Een paar van zijn romans zijn in het Nederlands vertaald, maar al lang niet meer verkrijgbaar.

Ik kocht No Highway, omdat dit blijkens de achterflap een nerd in de hoofdrol had. Theodore Honey heet hij, en hij is ingenieur bij het Britse nationale luchtvaartlaboratorium, ergens vlak na de Tweede Wereldoorlog. Zelfs de andere ingenieurs vinden hem raar, met zijn interesse voor kwantumtheorie en exotische berekeningen aan de Egyptische piramiden.

Met zijn toepassing van de kwantumtheorie op de breukmechanica berekent hij echter wel dat bij een nieuw type vliegtuig na ongeveer 1400 vlieguren een staartstuk zal afbreken wegens metaalmoeheid. Dat zet een heel circus in gang. Zijn baas snapt de berekening niet, maar heeft een rotsvast vertrouwen in Honey, dus kaart het probleem aan bij de autoriteiten. Die willen meer bewijs zien. De gerenommeerde ontwerper van het vliegtuig gaat door het lint om de beschuldiging. De vliegtuigmaatschappij weigert toestellen aan de grond te houden op grond van vage sommen. Ondertussen tikt de tijd.

Metaalmoeheid

Honey wordt naar Canada gestuurd, waar het eerste prototype tegen een berg gevlogen is. Hij moet de staart onderzoeken om te achterhalen of er sprake was van metaalmoeheid. Tijdens de vlucht ontdekt hij dat het toestel waar hij zelf mee vliegt ook tegen de 1400 vlieguren aan zit. Wanhopig omdat niemand hem gelooft, behalve een stewardess en een oudere filmster aan boord, trekt hij tijdens een tussenstop in New Foundland het onderstel van het vliegtuig in, dat daardoor effectief aan de grond gehouden wordt. Hoe dat afloopt, moet u zelf maar lezen.

No Highway biedt naast het hoofdplot ook de nodige romantiek. Honey is weduwnaar en heeft een schattig dochtertje, dat hij uit pure hulpeloosheid verwaarloost. De stewardess en de filmster (in de verfilming van 1951 gespeeld door Marlene Dietrich) vallen als een blok voor hem en uiten dit door zich over het meisje te ontfermen. Dit subplot zorgt voor wat warmte in een verhaal dat vooral over risico analyse en verantwoordelijkheid gaat.

Shute’s belangrijkste doel met het boek was het belang benadrukken van onderzoek naar vliegtuigongelukken. De romancier wist waar hij het over had, want hij was zelf luchtvaartingenieur, met zijn eigen bedrijf, Airspeed Ltd, dat goed genoeg was om het privé-vliegtuig van de Britse koning George VI te mogen leveren. Toen hij No Highway schreef, was zijn bedrijf overigens al opgegaan in De Havilland.

Verschraling

Dat Nevil Shute op het tweede plan van de literatuur beland is, heeft ongetwijfeld te maken met de technische plotlijn en de gebrekkige karakterontwikkeling (zijn personages zijn levendig, maar wel sjablonen). De hedendaagse literatuur is nogal psychologiserend. Personages moeten iets meemaken dat hun karakter omvormt. Nevil Shute toont de reacties van statische karakters op omstandigheden.

Dat kun je als een tekort van Shute’s roman zien, maar evengoed als een verschraling van de literatuur, die haar palet heeft ingeperkt en sommige genres, zoals science fiction, zelfs helemaal heeft afgestoten als achterlijk broertje. Anderzijds is de literatuur natuurlijk altijd een reflectie van de tijd waarin ze geschreven wordt. De mineure rol van techniek in de huidige romans zegt iets over de positie van techniek in de samenleving – alomtegenwoordig, maar geen onderwerp dat tot de verbeelding spreekt.

Mijn tip dus voor ingenieurs die wel eens realistische fictie over hun eigen belevingswereld willen lezen: zoek het in de jaren vijftig, toen technologisch optimisme een belangrijke maatschappelijke factor was, en dus volop reflecteerde in de literatuur. No Highway is een mooie om mee te beginnen.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 4, 2012.