Ontsnapte jongetjes

1824

Tien jaar geleden sprak ik voor dit blad Don Eigler, de man die bedacht dat je met een Scanning Tunneling Microscope (STM) niet alleen atomen in beeld kunt brengen, maar ze ook kunt manipuleren. Toen hij met enkele tientallen Xenon-atomen het woord IBM op een koperplaatje schreef, ging dat plaatje de hele wereld over. Het werd een van de aangenaamste interviews uit mijn carrière, omdat Eigler mateloos veel plezier in zijn bezigheden uitstraalde.

‘I’m really having fun’, schreef Eigler met koeienletters in zijn lab-logboek, toen hij met zijn cruciale metingen bezig was. Die pagina maakte hij een vast onderdeel van de lezingen, die hij als coryfee overal ter wereld mocht geven. Plezier was een integraal onderdeel van zijn wetenschap, en dat droeg hij uit.

Je maakt dat helaas zelden mee bij ingenieurs. Natuurlijk, als je ze ernaar vraagt, zeggen ze allemaal dat ze techniek ontzettend leuk vinden, maar de emotie op de voorgrond is het nooit. Interessant, uitdagend, nuttig, belangrijk, dat zijn de woorden die je hoort als je een ingenieur vraagt naar zijn motivatie. ‘Ik vind het gewoon ontzettend lollig om mee bezig te zijn’, hoor je zelden.

Ik citeer even de (allemachtig saaie – ga daar eens wat aan doen) website van JetNet, het programma dat jongeren tot een carrière in de techniek moet verleiden: ‘Zo ervaren leerlingen dat technologie uitdagend, zinvol en maatschappelijk relevant is. En zien ze met eigen ogen dat je in de technologie een goede en interessante baan kunt vinden.’

Ziet u daar staan dat jongeren techniek moeten gaan studeren, omdat het leuk is? Ik niet. Terwijl ‘leuk’ wel degelijk een van de voornaamste criteria is waarop jongeren hun studiekeuze baseren. Al in de campagnes om studenten te trekken worden potentiële ingenieurs voorgesorteerd op ernstige motivatie.

Terwijl dat helemaal niet nodig is. Een van de bekendste nerds van deze tijd, Linux-bedenker Linus Torvalds, noemde zijn autobiografie niet voor niets ‘Just for fun’. Hij creëerde het besturingssysteem gewoon voor de lol, en oké, misschien ook omdat het een uitdaging was. Niets wees erop dat het ook nog eens zinvol of maatschappelijk relevant zou zijn. Het zou de jonge Linus worst wezen. Daar deed hij het niet voor.

Ik denk dat veel ingenieurs diep in hun hart wel degelijk in plezier een belangrijke motivatie vinden. Alleen lopen ze daar niet mee te koop, alsof dat toch een beetje aanmatigend zou zijn, gewoon een beetje voor je genoegen werken aan projecten waar al gauw miljoenen mee gemoeid zijn. Een lollige technische opdracht, zoals een spaghettibrug of een dartmachine, dat kan nog net in je studententijd. Daarna heerst de heilige ernst. Het komt zelden voor dat iemand een technische of wetenschappelijke vondst presenteert en dat je dan spontaan moet glimlachen.

Laatst had ik weer zo’n moment. Onderzoekers van de Technische Universiteit Wenen hadden een 3D-nanoprinter gemaakt, die razendsnel structuren van een paar honderd micrometer groot kan maken. Ter demonstratie hadden ze natuurlijk het logo van de universiteit kunnen nemen, maar ze kozen voor een Formule 1 wagen. De jongetjes waren even ontsnapt uit de ingenieurs.

Ik wou dat dat vaker gebeurde. De vreugde van de techniek is namelijk een authentieke karaktereigenschap van veel ingenieurs, waar zij zich niet voor hoeven te schamen. Voor het beroep zou het bovendien een enorme impuls betekenen, wanneer de maatschappelijke relevantie iets naar de achtergrond verdween ten gunste van de persoonlijke bevrediging.

Ik zou graag nog eens iets in de sfeer horen: ‘Kijk dit is ‘m dan, de Oosterscheldekering. Zijn we lang mee bezig geweest en heeft een lieve duit gekost, maar eigenlijk kan me dat geen barst schelen. Ik heb gewoon lekker zitten puzzelen met de juiste coating voor stalen schuiven. Tegen de roest en de mosselen, weet je wel.’

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 6, 2012.