Verbinding

1868

Vanachter het bureau in mijn oude woning kon ik af en toe collega Möring zien lopen. Zeker op zoek naar wifi-bereik, dacht ik dan, sinds hij een keer een column met die strekking had geschreven. Zelf zat ik stevig met een kabel verbonden aan internet. Lekker veilig, nooit zoeken waar je verbinding is gebleven.

Althans, dat dacht ik, tot ik verhuisde en de kabel die uitkwam in de meterkast van mijn nieuwe huis, geen sjoege gaf. Daar was ik al een beetje bang voor geweest, want de door KPN langs gestuurde monteurs hadden in mijn kelder drie afgeknipte kabels aangetroffen, alle meerdere decennia oud, en hadden er daarvan eentje willekeurig uitgekozen om door te trekken naar de meterkast. Een kans van één op drie dat het goed gaat, dacht ik.

Na mijn klacht zette KPN het signaal op een ander aderpaar. Helaas niet het juiste, want het signaal reikte nog steeds niet tot de meterkast. Ondertussen zat ik al meer dan een week zonder telefoon en internet.

Stilletjes begon ik een beetje jaloers te worden op collega Möring. Als hij geen verbinding had, kon hij tenminste nog met zijn apparaat de straat op scharrelen, op zoek naar restjes bandbreedte die anderen lieten rondslingeren. Dat ging met mijn desktop wat lastig. Ik kocht een wifi-ontvanger, stak die in mijn computer en constateerde dat al mijn buren hun verbinding goed beveiligd hadden. De buurman wilde best zijn wifi voor me openstellen, maar had geen flauw idee meer welk wachtwoord hij had ingesteld.

Ter leniging van het ongemak bezorgde KPN mij een dongle, een mobiele telefoon die je in je computer plugt, zodat die gaat denken dat hij een smartphone is. Nu zat ik wel op internet, maar dan op dezelfde manier als vijftien jaar geleden, toen ik nog rustig wat kon gaan lezen, terwijl het inbelmodem een webpagina bij elkaar stroopte. Sowieso moest ik mezelf rantsoeneren, want de gigabyte die ik gratis bij de dongle gekregen had, smolt sneller weg dan mijn vrienden hun statusupdates op Facebook zetten. Mijn enthousiasme om ooit eens een smartphone te kopen, bekoelde aanzienlijk.

KPN stuurde een monteur, die hoofdschuddend vertrok. KPN stuurde nog een monteur, die de lijn goed doormat en daarna hoofdschuddend vertrok. KPN stuurde een monteur met een schop, die een gat in mijn stoep groef en daar constateerde dat de drie kabels vanuit de voorgevel diep de grond in staken. ‘Dat zou wel eens een groot werk kunnen worden’, sprak hij omineus.

De dag erna was hij terug met een kleine graafmachine op een oplegger. Ik had meteen een naar visioen dat hij daarmee, op zoek naar de verbinding tussen mijn roestige telefoonkabels en de rest van het KPN-netwerk, per ongeluk andere kabels los ging trekken, zodat ik ook zonder stroom zou komen te zitten. Volgens de grondkaart die hij bij zich had, moest hij ongeveer een meter diep gaan graven, anderhalve meter uit de gevel.

Voor het zover kwam had zijn collega echter nog een ingeving. Hij pakte de schop en begon op een andere plek aan de gevel te graven. En jawel, daar kwam pardoes nog een vierde kabel tevoorschijn, waar het signaal op bleek te staan. De heren legden de kabel om naar mijn meterkast, waarna ik mijn tocht van meer dan een maand door de digitale woestijn kon beëindigen. Het lijkt mij sterk dat zij de rare manoeuvre met de vierde kabel geadministreerd hebben, dus de kaart van de ondergrond is nog wat incorrecter geworden dan ze al was. Ergens in de verre toekomst gaat iemand hier last van krijgen.

Totdat dit allemaal gebeurde dacht ik dat ontwikkelingslanden die niet investeerden in kabelnetwerken maar volop inzetten op mobiel, zich veroordeelden tot een eeuwige achterstand. Daar kijk ik nu anders tegenaan. De inferieure verbindingskwaliteit van draadloos is oplosbaar, terwijl de administratieve puinhoop in de ondergrond alleen maar groter zal worden zo lang mannetjes met schoppen, gedwongen door de omstandigheden, quick and dirty aan kabels sjorren.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 17, 2012