Vuurwapens en vuurwerk

1887

Nadat de puber Adam Lanza zijn moeder en een schoolklas doodschoot in het Amerikaanse stadje Newtown, ontspon zich in dat land de aloude discussie over een verbod op tenminste semi-automatische vuurwapens. Tegenstanders vinden dat de beschikbaarheid van grote hoeveelheden vuurwapens dergelijke massaslachtingen in de hand werkt. Voorstanders wijzen op de lange traditie van het vuurwapenbezit en vinden dat oppassende wapenbezitters niet mogen leiden onder een handjevol gekken.

In Nederland is men geneigd hoofdschuddend naar dergelijke ‘Amerikaanse toestanden’ te kijken, maar het interessante was dat zich tegelijkertijd hier een bijna identieke discussie voordeed, niet over vuurwapens, maar over vuurwerk. Tegenstanders vinden dat de grootschalige beschikbaarheid van vuurwerk letsel en overlast uitlokt. Voorstanders wijzen op de lange traditie en vinden dat je mensen hun plezier niet mag ontnemen, omdat een handjevol lieden zich misdraagt.

Wat mij in deze discussies altijd opvalt zijn de argumenten van het type ‘guns don’t kill people, people do’. Of in de woorden van de tabloid-website GeenStijl: ‘Gisteren verloor een man in Rotterdam een deel van zijn hand nadat hij illegaal vuurwerk van de grond raapte en dat vervolgens aan stak. … Dus kopt iedereen in koor: ‘Rotterdammer verliest deel hand door vuurwerk’ … Daarom en voor al uw overige nuance en tegengeluid koppen wij: Rotterdammer verliest deel hand omdat hij nog te stom is om te poepen.’

Over het argument ‘de technologie zelf is onschuldig, dus die moet je niet verbieden’ vallen veel pro’s en contra’s op te lepelen, maar het is vooral een dooddoener om de eigenlijke, complexere vraag uit de weg te gaan. Die gaat immers helemaal niet over technologie, maar over menselijke zelfbeheersing.

Laten we eerst de vraag afbakenen. Auto’s zijn in onverantwoordelijke handen een dodelijker technologie dan vuurwapens en vuurwerk bij elkaar, maar geen zinnig mens zal voor een totaalverbod op auto’s pleiten, omdat het (economische) voordeel van deze uitvinding zo evident is. Anderzijds is bij gebrek aan nuttig gebruik de inzet van mosterdgas en napalm wereldwijd verboden voor zowel landen als particulieren, zelfs in de Verenigde Staten, waar de grondwet het in principe toestaat.

Dilemma’s ontstaan pas als de nutsvraag geen eenduidig antwoord oplevert. De technologie zelf mag dan misschien neutraal zijn, zij krijgt haar betekenis in relatie tot de mens – en het is die betekenis waaraan de technologie haar bestaansrecht ontleent. Onder vredesomstandigheden heeft het afschieten van vuurwapens en vuurwerk vooral entertainmentwaarde en daaraan ontlenen beide hun wankele bestaansrecht.

Omvang van de achterban telt natuurlijk ook. Het aantal mensen dat grote waarde hecht aan het gebruik van heroïne en andere zelfdestructieve drugs is te klein om deze technologie vrij te geven (daarom hoor je zelden de slogan ‘drugs don’t kill people, people do’). Vuurwapens in de VS en vuurwerk in Nederland hebben een grote achterban en dat maakt het aanpakken ervan lastig. Omgekeerd is er in Nederland weinig draagvlak voor wapenbezit, terwijl vuurwerkbezit in grote delen van Amerika voor particulieren illegaal is.

Die tegenstelling geeft al een beetje aan dat er geen universele afweging van nut en schade van een bepaalde technologie bestaat. Het nut van de een is niet het nut van de ander, en voor schadelijke gevolgen geldt hetzelfde. Dat af en toe een gek een dozijn onschuldigen neer maait, is voor Amerikanen een aanvaardbare prijs voor het vrije wapenbezit, terwijl Nederlanders vrede hebben met een handvol afgerukte ledematen en verloren ogen in ruil voor het recht om vuurwerk af te steken.

Technologie stelt de mens in staat de uitruil van plezier en risico op steeds grotere schaal te doen plaatsvinden. In dezelfde week als het drama in Newtown viel ook een gestoorde Chinees een kleuterklas aan, bij gebrek aan vuurwapen met de primitievere techniek van een mes, en dus met minder dodelijke gevolgen.

De vraag is niet of het vuurwapen dan wel het mes onschuldig is. De vraag is in hoeverre we bereid zijn te leven in de wetenschap dat sommige technologie ons eigen leven (hopelijk) kan opfleuren, terwijl anderen erdoor de hel leren proeven.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 1, 2013