25 Jaar wetenschapsjournalist

1892

Van die momenten dat je met je neus op je leeftijd gedrukt wordt: het is alweer 25 jaar geleden dat ik mijn eerste journalistieke stukje tikte, in opdracht van Esther Hageman bij universiteitskrant Delta. Bij wijze van hiephiephoera verscheen onlangs in de inmiddels tot magazine omgebouwde krant een essay over de criminalisering van het menselijk tekort.

Toen ik zes jaar na dat eerste stukje mijn broodwinning ervan wilde maken, was iedere sollicitatiebrief raak: er was zo’n tekort aan journalisten met een degelijk inzicht in wetenschap en techniek dat ik als freelancer overal welkom was. Op een gegeven moment was ik bij één weekblad hoofdredacteur, bij een ander eindredacteur en daarnaast nog stukjesschrijver voor de Volkskrant en een handvol andere bladen. Die tijden zijn voorbij.

De klad zit er behoorlijk in in de wetenschapsjournalistiek, omdat het business model sterk afhankelijk was van personeelsadvertenties. In de technische sector is nog steeds een schreeuwend tekort aan personeel, maar er is weinig geloof meer dat je dit gaat werven met advertenties in bladen. De werving is twee kanten uit gegaan: enerzijds de vluchtige online wereld waar je relatief goedkoop met hagel kunt schieten, anderzijds beurzen waar bedrijven en jongeren elkaar fysiek kunnen ontmoeten.

Dat betekent natuurlijk niet dat de wetenschapsjournalistiek dood is. De moderne maatschappij heeft geen verlaagde behoefte aan informatie. Alleen zijn journalisten hun monopoliepositie als informatiemakelaar kwijt. Het publiek kan nu ook om hen heen aan (wetenschappelijke) informatie komen. De vraag naar filteren en duiden van informatie neemt af, omdat een deel van het publiek dat zelf voor zijn rekening neemt.

Daar staat tegenover dat het aantal zenders van informatie toeneemt en dus de concurrentie om de aandacht van het publiek. Dat is een verschuiving naar waar de traditionele journalist met enig dédain ‘voorlichting’ placht te noemen: bedrijfsbladen. Ik heb er mijn neus nooit voor opgehaald. Een goed gemaakt bedrijfsblad is net zo waardevol als een goed onafhankelijk blad, als je gelooft dat het publiek intelligent genoeg is om het onderscheid te maken. Voor het overgrote deel van wat ik in de 25 jaar geschreven heb, maakte het volstrekt niet uit of ik het als onafhankelijk journalist deed of in opdracht van een bedrijf of wetenschappelijke instelling: de kunst is vooral om ingewikkelde materie inzichtelijk te maken voor een breed publiek, niet om iets aan de kaak te stellen. Met de dagbladen heeft Nederland bovendien genoeg journalistieke capaciteit om misstanden bloot te leggen. Daar zijn er domweg niet genoeg van om een blad op te draaien.

Wetenschapsjournalisten hebben nog steeds de unieke combinatie van technisch inzicht en taalvaardigheid. Daar is vraag naar. Alleen het business model verandert mee met de maatschappelijke ontwikkelingen, zowel voor de wetenschappers zelf (lees mijn boek!) als voor de journalisten die hun resultaten vertalen naar het publiek.