Migranten moeten assimileren

1898

Stel je voor: een zojuist naar Nederland geëmigreerde orthodoxe jood is na het zoveelste pro-Palestina stuk in de krant in de pen geklommen. In een vlammende brief legt hij uit dat de islam een achterlijke cultuur is, dat de koran een fascistisch boek is en dat de Israëli’s dus nooit van z’n leven kunnen vertrouwen op een vredesovereenkomst met de Palestijnen. De krant plaatst. De schrijver zit het nog eens tevreden na te lezen, als de bel gaat. Het is Lodewijk Asscher.

‘Meneer Yehudi,’ zegt Asscher. ‘Herinnert u zich nog dat contract dat ik u heb laten tekenen? Hier in Nederland hebben we respect voor elkaar, dus we laten ons niet denigrerend uit over homo’s, joden of vrouwen.’

‘Maar ik laat me alleen denigrerend uit over moslims. Dat mag toch wel? Iedereen hier doet het.’

‘Voor mensen die hier geboren en getogen zijn, gelden andere regels. Het is een vrij land, dus Geert Wilders mag zeggen over moslims wat hij wil, en als zwaar gereformeerden vinden dat vrouwen niet zelfstandig kunnen denken, soit. We vinden het vervelend dat ze zich niet bij de tolerante meerderheid willen aansluiten, maar we laten het zo. Aan migranten kunnen we die eisen wel stellen. Zij moeten zich aansluiten bij de meerderheidscultuur in dit land, niet bij een van de minderheidsculturen.’

‘Curieus. Maar als die meerderheidscultuur zo aantrekkelijk en superieur is, waarom straalt de Nederlandse samenleving die dan niet zodanig uit dat ik me er vanzelf bij wil aansluiten?’

‘Daar faalt de samenleving helaas in. Gelukkig hebben we ook nog een overheid, die in zulke gevallen kan ingrijpen om het volk te verheffen. Vandaar het contract.’

‘Meneer Asscher, als u zo praat, klinkt u net als een socialist.’

‘Ik ben ook een socialist.’

‘Dat verklaart veel. Weet u, mijn gemeenschap heeft nooit zoveel opgehad met de afvallige Spinoza. Maar ik begrijp dat zijn gedachtegoed hier tot de meerderheidscultuur behoort. Dus voor de gelegenheid sluit ik me daar graag bij aan: de gedachte is vrij. Dat is een natuurwet. Al laat u me duizend contracten tekenen, u kunt mij niet het recht ontnemen mijn gedachten te hebben, mijn cultuur te beleven en die hardop te uiten.’ (sg)