Noord Bruist versus Bluegrass

1932

Het festival Noord Bruist, afgelopen weekeind op het Noordplein, leverde enige commotie op, vanwege de hoogte van de subsidie. De discussie ging al snel over de vraag of je wel een feestje mag vieren in de tijden van crisis, terwijl het eigenlijk over iets anders zou moeten gaan.

Twee maanden eerder vond een eindje verderop een vergelijkbaar evenement plaats, het Pijnackerplein Bluegrass festival. De opzet was kleinschaliger, maar min of meer hetzelfde: twee podia met bandjes, wat horeca eromheen en standjes waar spullen verkocht werden. De programmering was consistenter en internationaler dan bij Noord Bruist. Het publiek was blanker en, zo te zien, meer van buiten de stad.

Het grote verschil was minder direct zichtbaar. Bluegrass wordt georganiseerd door een pleinbewoner en gedragen door de buurt. Noord Bruist is bedacht door de politiek en gedropt op het plein. En zoals dat gaat met politieke initiatieven: er komt een stichting met hotemetoten in het bestuur, zodat de politici het vertrouwen hebben dat de subsidie netjes verantwoord zal worden. Die hotemetoten weten echter niet hoe je een festival organiseert, dus dat besteden ze uit aan een professionele organisatie die zijn sporen verdiend heeft (in dit geval Ducos, dat ook onder andere Rotterdam Unlimited en Parkpop doet).

Een gerelateerd verschil zat in de kosten. Waar Noord Bruist een ter discussie staand subsidiebedrag van tenminste 80.000 euro te besteden had, kreeg het Bluegrass festival 5.000 euro van de deelgemeente, plus 15.000 van de stad (in 2011, recentste cijfers die ik vinden kon). Het verschil zit er met name in dat Bluegrass grotendeels draait op vrijwilligers, terwijl Noord Bruist over een heleboel betaalde schijven gaat, omdat degenen die het bedacht hebben zo ver af staan van degenen die het uitvoeren.

Betrokkenheid van de initiatiefnemers en beschikbaar budget toonden zich wél zichtbaar op de pleinen. Het Bluegrass festival oogde amateuristischer, maar straalde ook gedrevenheid uit. De organisatie toonde cultureel ondernemerschap door bijvoorbeeld t-shirts van het festival te verkopen (die gretig aftrek vonden). Noord Bruist zat technisch beter in elkaar: mooie tent, tiptop geluidsinstallatie, uitgebreide backstage, goede toiletten. Er was duidelijk geen sprake van geldgebrek. Maar een beetje inspiratieloos was het ook.

Het is niet erg dat mensen een (goede) boterham verdienen aan het organiseren van culturele evenementen en Ducos heeft degelijk werk geleverd. Tegelijkertijd is het zuur dat anderen voor vergelijkbaar werk veel minder krijgen, vooral omdat het permanent is: wanneer je als vrijwilliger aan iets begint, is het zo goed als onmogelijk om meer subsidie te krijgen met als doel er wat aan te gaan verdienen. Wanneer de politiek het bedenkt, is er meteen buitenproportioneel veel geld (denk ook aan het Urban Podium).

Dat is waar de discussie eigenlijk over zou moeten gaan, niet over de vraag of het in crisistijd treurigheid troef moet zijn op cultureel gebied. Hoe besteed je cultuurgeld op een duurzame manier? Ik zou zeggen: door te investeren in evenementen die gebaseerd zijn op cultureel ondernemerschap in de wijken, met beleid dat groei stimuleert en initiatiefnemers in staat stelt te professionaliseren (en ja, er een boterham aan te verdienen). Dat is misschien minder sexy voor beleidsmakers, maar het is wel beter voor de stad.