Birdman stelt teleur

Overladen met Oscars is Birdman, de film over een acteur (Michael Keaton) die naam maakte als vertolker van de superheld Birdman en nu als regisseur van een Raymond Carver bewerking serieus genomen wil worden door het culturele establishment. Het loopt allemaal niet zo lekker, totdat een nieuwe tegenspeler (Edward Norton) zich aandient, die de boel lekker op scherp zet. Bij alle consternatie manifesteert Birdman zich meer en meer in het hoofd van zijn voormalige vertolker.

Birdman past in het rijtje van films die de kijker visueel meenemen in de wereld van de hoofdpersoon, zoals Fight Club en Black Swan. Het verschil is dat regisseur Alejandro González Iñárritu geen poging doet om met het gegeven te spelen. De kijker weet voortdurend waar de werkelijkheid ophoudt en de illusie begint. Dat is echter niet de voornaamste reden waarom Birdman tegenvalt.

Het doorslaggevende probleem is dat je als bioscoopganger onmiddellijk doorhebt dat Edward Norton veel gestoorder (lees: interessanter) is dan Michael Keaton. Birdman en zijn vertolker zijn nogal voorspelbaar in hun waanvoorstellingen. Je kijkt naar Keaton en denkt: wanneer is Norton weer aan de beurt? In diens hoofd wil je zitten – met als gevolg dat je na het zien van bepaald geen slechte film toch licht teleurgesteld de zaal verlaat.