“Dilma, donder op naar Cuba”

Drie weken geleden liep ik nietsvermoedend door Curitiba, een stad met fietspaden, vrije busbanen en een enorm hotelkameroverschot in het zuiden van Brazilië, toen ik op een demonstratie stuitte. Het duurde een uur voordat de menigte protesteerders gepasseerd was. Iedereen wilde dat president Dilma Rousseff werd afgezet, een geluid dat die zondag door het hele land klonk.

Afgelopen week moest ik er even aan terug denken, toen in de krant stond dat Rousseff een niet-sluitende begroting naar het parlement gestuurd had, voor het eerst in de geschiedenis van Brazilië. Dat had te maken met politiek gemarchandeer (ze wil dat het parlement impopulaire bezuinigingsmaatregelen neemt in plaats van zijzelf), maar het was ook symptomatisch voor een land met economische problemen, niet in het minst door gebrekkig consumentenvertrouwen.

Het waren die consumenten die ik zag in Curitiba, te oordelen naar hun huidskleur en kleding, boze mensen uit de middenklasse met een brede waaier aan grieven. Voor zover er mensen uit de natuurlijke achterban van Rousseffs arbeiderspartij aanwezig waren, probeerde die ijsjes en vlaggen te verkopen aan de demonstranten. Hetgeen niet betekent dat Rousseff bij de armere Brazilianen wél populair is. De economische neergang treft hen het hardst.

Oplossingen boden de demonstranten niet. Dat hoeft ook niet bij dit soort gelegenheden. Wat hen bond was een afkeer van de in hun ogen te linkse regering en een grote bewondering voor Sergio Moro, de rechter die onderzoek doet naar het corruptieschandaal waarin Rousseffs arbeiderspartij en oliemaatschappij Petrobras verwikkeld zijn. Het schandaal is (naast de lage olieprijs en de gedempte groei in China) een van de redenen voor de sombere sfeer in het land.

Dat corruptie schadelijk is voor economie en maatschappij behoeft geen betoog. Maar dat geldt ook voor grove inkomensongelijkheid, die in Brazilië nog altijd schrikbarend hoog is. Juist het beleid van Rousseff en haar voorganger Lula (die het ook moest ontgelden in Curitiba) heeft een begin gemaakt met een eerlijker verdeling van de welvaart. Als de weerzin tegen corruptie in de arbeiderspartij zich nu vertaalt in weerzin tegen het “communistische” beleid, dan schiet Brazilië daar niks mee op.

Curieus genoeg was de eerste grote vis die Moro te pakken kreeg de man die ten tijde van de protesten gold als Rousseffs Nemesis, lagerhuisvoorzitter Eduardo Cunha. Cunha ontkent en weigert op te stappen. Hij is lid van de PMDB, een soort D66 dat vaak de grootste partij is in het parlement maar liever geen president levert omdat het graag anderen de kastanjes uit het vuur laat halen.

Een olievlek van corruptie die zich uitbreidt naar meerdere partijen, een wankele begroting, een kwakkelende economie en een bevolking die bereid is massaal de straat op te gaan – het worden interessante weken voor het politieke spel in Brazilië. (sg)