Hoe ik verliefd werd op Esther Gerritsen

Ergens omtrent het jaar 2000 was ik op een literair festival in Den Haag. Er werden jonge schrijvers geïnterviewd. Die moesten op een bank zitten. Esther Gerritsen, die toen net haar debuutbundel uit had, zat naast een babbelgrage man, ik geloof Stephan Enter (update: Stephan Enter laat per mail weten dat hij het niet was). De interviewer besloot ook Esther een vraag te stellen. Ze schrok, alsof ze zich niet gerealiseerd had dat op de bank plaatsnemen ook betekende dat je iets moest gaan zeggen. “Ja,” zuchtte ze.

Daarna bleef het zeker een halve minuut stil. Terwijl de interviewer haar verwachtingsvol aankeek, opende Esther de jacht op een antwoord in haar brein. Ze zag het antwoord wel, maar telkens als ze in de buurt kwam, ging het antwoord ergens anders staan. Wat ze uiteindelijk zei, weet ik niet meer. Daarvoor was ik te diep onder de indruk van haar verwarring.

Later ontmoette ik Esther nog eens op een festival in Rotterdam. Zij las voor en stond er daarna wat verloren bij. Ik besloot een praatje met haar te maken. Dat ging niet zo soepel, wat niet alleen aan haar lag, maar ook aan mij. We spraken over schrijven. Daarna waren de onderwerpen op en zwegen we elkaar aan tot het tijd werd om ergens anders stiltes te laten vallen.

Inmiddels is mijn literaire carrière gestrand in een lijdensweg van drie jaar bij de Bezige Bij, terwijl Esther steeds grotere triomfen viert. Nu heeft ze zelfs het boekenweekgeschenk geschreven. Ze geeft vlotte interviews bij de vleet. Ik leid daaruit af dat ze minder gek is dan vroeger. Dat vind ik dan wel weer een beetje jammer.