La Chute, Albert Camus in Amsterdam

Amsterdam, jaren vijftig. Jean-Baptiste Clamence, verteller van La Chute, een novelle van Albert Camus, hangt rond in zeemanskroegen aan de Zeedijk in Amsterdam. De Amsterdamse grachten zijn de cirkels van de hel en dieper dan jet Damrak en de nabije rosse buurt kun je niet zakken, meent Clamence. Kortom, een prima plek om de ondergang tegemoet te gaan.

Maar voor het zover is, vertelt Clamence zijn verhaal aan een toehoorder die verder anoniem blijft. Hij was een beroemde advocaat in Parijs, die menige misdadiger vrij wist te krijgen. Hij zoop, leefde zich uit met de ene vrouw na de andere. Steeds extremer moest het zijn om zijn aandacht vast te houden, maar ook om schuldgevoelens geen kans te geven. De schaduw van de oorlog hangt zwaar over het verhaal, dat ten diepste gaat over de vraag hoe een mens kan leven met het kwaad dat hij anderen heeft aangedaan. Citaat uit mijn Engelse editie:

We don’t say any longer, as we used to in more innocent times: ‘There’s what I think. Now what are your objections?’ We’ve reached the age of lucidity: dialogue has been replaced by communiqués. ‘Here’s the truth’, we say. ‘You can argue over it if you wish, we don’t care, but in a few years the police will come and show you I’m right.’

La Chute is een indringende novelle. Het begint bijna als een anekdote, met grapjes over de Hollandse moraal en een nachtelijke wandeling langs de grachten. Maar de stad verdwijnt langzaam in de mist, terwijl Clamence vertelt hoe hij dieper wegzakte. In het laatste hoofdstuk ontvangt hij de bezoeker op zijn ziekbed in de leeggehaalde Joodse buurt, mijmerend over een vroege herinnering die hem op de splitsing van schuld en onschuld bracht.