Kort verhaal: Een spiegel van het leven met Nora

Met mijn eerste roman in aantocht besloot ik mijn eerste gepubliceerde korte verhaal eens te herlezen. Het verscheen 22 jaar geleden in Schrijver en Caravan, een literair tijdschrift van de Groningse uitgeverij Passage. Een spiegel van het leven met Nora is goed genoeg om nog eens onder de aandacht te brengen, geloof ik.

Een spiegel van het leven met Nora

Verder loop ik, een opgebroken straat in. De huizen zijn hier allemaal haveloos okergeel, de grote deuren zijn donker en vuil, geen van de bellen werkt. Bij een ervan ga ik naar binnen, twee uitgesleten stenen trappen op. Ik open een naamloze deur. De ruimte die ik nu betreed is niet naamloos, want zij draagt de mijne. Alles is zoals het is, omdat ik gewild heb dat het zo is. De vrouw in de stoel bij het raam is Nora en ik ben Anamarie, maar Nora noemt me meestal Ana. Daarom ben ik Ana en niet Anamarie.

“Waar ben je geweest?”, vraagt Nora.
“Bij Hynka”, lieg ik.
“Je liegt”, kraakt Nora’s stem. “Je bent met een man geweest. Ik ruik het altijd als een vrouw met een man geweest is.”

Ik doe er het zwijgen toe, ga met het gietertje de vijf planten in de vensterbank langs. Ja, schreeuw ik inwendig, ik ben met een man geweest. Hij heeft mijn borsten gestreeld en hij heeft nog veel meer gedaan en ik heb alles goed gevonden.

Nora heeft honger, Nora wil eten. Ik ga kijken wat er nog is in de ijskast. Een stuk slecht vlees met veel pezen, wat tomaten. Zometeen zal Nora mopperen dat het alweer goulash is. Ik doe wat reuzel in de pan, het vlees in blokjes erbij. Dan snijd ik de tomaat en wat ui in stukken. Er is nog een beetje rijst, niet zo veel, maar genoeg. Ik heb niet zo’n honger en Nora eet nooit veel. Voor de zekerheid doe ik er flink wat zout bij – dan ben je sneller voldaan.

“Duurt het nog lang?”, vraagt Nora.

Mannen van steen

Maar ik ben helemaal niet met een man geweest. Ik heb in de kathedraal gezeten en gekeken naar het raam van Cyrillus en Methodius. De kathedraal is groot, maar zij is nooit leeg. Altijd zijn er mensen. Die mensen moeten hun hoed afdoen als ze de kathedraal binnen gaan, maar soms vergeten ze dat. Ik kom graag in de kathedraal. Gelukkig hoef je niet te betalen om er binnen te gaan. Ik heb namelijk niet zoveel geld.

Ik breng Nora het bord met eten.
“Wat weinig”, zegt Nora.

Dat zegt ze altijd, maar als ik meer breng, eet ze het niet op. Nora zegt ook altijd dat ik met een man geweest ben. Zij zegt dat ik al met heel veel mannen geweest ben. Zij zegt dat ik een hoer ben. Maar nu zegt ze helemaal niets, want ze is aan het eten. Nora maakt altijd erg veel geluid bij het eten. Dat komt omdat haar gebit los zit.

Vroeger ben ik veel met een man geweest, maar dat was helemaal niet leuk. Die man is nu dood. In de kathedraal zijn een heleboel dode mannen van steen. Er is ook een grote bronzen man, die knielt. Dat is goed, knielen en bidden. Daar word je rustig van. Nora heeft haar bord leeg. Nu moet ik gaan afwassen. Nora wil een gebakje, maar er is geen geld voor een gebakje.

Soms ga ik naar de binnenstad om lege bierflesjes te zoeken. Vooral in de zomer zijn er een heleboel mensen die de waarde van een leeg bierflesje niet kennen. Als je zo’n flesje naar een winkel brengt, krijg je twee kronen en voor vijf flesjes krijg je tien kronen. Het is geen moeilijke manier om aan geld te komen, maar het levert niet zo veel op.

Nora commandeert me. Nu wil ze weer dat ik haar voorlees. De ene keer vind ik voorlezen moeilijk, de andere keer niet. Vandaag is het moeilijk en aarzel ik bij lange woorden. Ik denk wel eens dat er twee van mij bestaan, een die weinig begrijpt en een die veel begrijpt. Deze avond ben ik dom. Nora zegt dat ik altijd dom ben, maar dat is niet waar. Soms doe ik alleen alsof.

Hynka zegt dat het heel makkelijk is om aan meer geld te komen. Je moet gewoon ergens gaan staan en wachten tot er een man komt. Dan noem je een bedrag en dan neemt hij je mee of hij gaat weer weg. Als hij je meeneemt, krijg je geld.

In slaap

Nora klaagt dat ze het warm heeft, daarom open ik het raam. Dan ga ik weer zitten en lees verder. Even later merk ik dat ze niet luistert, dus stop ik met lezen. In de kathedraal zijn mensen ook altijd aan het lezen in boekjes. Ze lezen en dan wijzen ze naar iets en dan lezen ze verder. Ik kijk liever dan dat ik lees.

“Waarom luister je niet?”, vraag ik.
“Ik heb het koud”, zegt Nora.

Ik ga Nora vermoorden, maar ik weet nog niet hoe. Ze is erg lastig. Ze bevuilt zichzelf. Elke dag moet ik haar kleren wassen. Niets anders dan zeuren en klagen kan ze. Ik denk dat het voor haarzelf ook het beste is als ze sterft. En dan ben ik van haar verlost. Misschien gaat ze ook wel vanzelf dood. Zulke dingen gebeuren.

Nora is in slaap gesukkeld. Ik loop naar de douche om mijn gezicht te wassen. Als ik het weer gedroogd heb, zie ik mezelf in de spiegel. Mijn gezicht is even moe als ikzelf. Dan til ik mijn rok op om naar mijn beneden te kijken. Nee, daar is vanmiddag geen man geweest. Nora slaapt nog steeds.

Vaak maak ik daarvan gebruik om weg te glippen en pas veel later terug te komen. Als ik er weer ben, zegt Nora altijd dat ik met een man geweest ben. Ik denk dat dat komt omdat ik altijd zeg dat ik Hynka heb opgezocht. Hynka is namelijk een hoer. Maar Nora zou nooit begrijpen waarom ik naar de kathedraal ga.

Ik zet de televisie aan, het geluid af. Er zijn allemaal pratende hoofden, maar ik kan niet horen wat zij zeggen. Toch blijf ik kijken, want ik heb niets anders te doen totdat Nora zegt dat ze naar bed wil.

“Zet het geluid eens wat harder”, zegt Nora ineens.
Ik gehoorzaam.
“Je zet hem altijd precies zo zacht dat ik het niet kan verstaan”, verwijt ze mij.

Gebakje

Soms, als ik echt bij Hynka ben, komt er iemand en dan moet ik in de keuken wachten tot die weer weg is. Op een keer maakte ik per ongeluk geluid en toen kwam die man kijken en vroeg of ik soms mee wilde doen. Toen ben ik erg hard gaan gillen en moest Hynka komen om me te kalmeren. De man heeft ze weggestuurd.

Ik vind het raam van Cyrillus en Methodius het mooiste van allemaal. Je ziet veel duidelijker wat het voorstelt dan bij de andere. In de kathedraal ga ik altijd eerst even bij het raam kijken. Daarna ga ik in een bank zitten en doe mijn ogen dicht.

Als Hynka komt, neemt ze vaak een gebakje mee voor Nora. Zij heeft daarvoor geld. Hynka geeft mij wel eens spulletjes, maar nooit geld. Ze zegt dat ze dat niet doet, omdat ze bang is dat ik er dan gebakjes van koop. Nora is erg gesteld op Hynka. Ze gelooft niet dat Hynka een hoer is. Dat zou ze ruiken, zegt ze. Volgens haar werkt Hynka in een winkel van gebakjes.

“Wil je soms naar bed?”, vraag ik.
Nora verzet zich: “Ik ben nog niet moe.”

Ik weet dat ze wel moe is, want het is negen uur en dan is ze altijd moe. Maar ze wil niet, omdat ik het zeg. Dan heeft ze het gevoel dat ze als een kind behandeld wordt. Al snel sluit ze haar ogen en haar adem wordt zwaarder.

Vijftien flesjes

Ooit heb ik op een dag wel vijftien flesjes gevonden. Ik had me voorgenomen al het geld aan mezelf uit te geven. Eerst nam ik een ijsje, daarna een worstje in een broodje en daarna weer een ijsje. Toen hield ik nog steeds geld over en daarom heb ik toch maar een gebakje voor Nora gekocht. Daar was ze erg blij mee en ze noemde mij haar schat en Hynka noemde ze een hoer.

Zodra ze haar ogen weer opent, zeg ik: “En nu naar bed.”

Nora verzet zich niet meer. Dat is het ritueel. Ik help haar met uitkleden. Op dat moment reageert ze nergens meer op. Haar ogen zijn nog half open, maar eigenlijk verkeert ze al in diepe slaap. Ik leg haar onder de dekens en neem haar kleren mee om ze te wassen. Ze heeft weer alles laten lopen.

Nu kan ik de televisie zo hard zetten als ik wil, maar ik heb geen tijd om te kijken. Ik moet wassen en Nora’s stoel afdoen. Op dit moment wacht Hynka op een man. Het zou handiger zijn als ze nog hier woonde, dan kon ze tijdens het wachten helpen met schoonmaken. Dat heb ik haar wel eens gezegd en toen moest ze erg lachen.

“Dat zou Nora vast niet goed vinden”, zei ze.
“Nora merkt niets als ze slaapt”, antwoordde ik, maar Hynka wilde er verder niet over praten.

Praten doe ik soms vanuit de verte met de bronzen bisschop. Hij zegt nooit iets terug natuurlijk. Zelfs als hij een levende bisschop was, waarom zou hij dan met mij willen praten? Ik ben een deel van mijn naam kwijt. Dat probeer ik terug te vinden.

Het is half elf als ik eindelijk alles klaar heb. Nu kan ik zelf ook naar bed. Nora wordt soms vroeg wakker en dan roept ze mij. Snel poets ik mijn tanden, kleed me uit en ga tussen de lakens liggen. Ik bedenk dat Hynka op ditzelfde moment misschien weer met een man is. Voor mij zullen het altijd lege bierflesjes blijven.

Praag, november 1991