Sam Selvon: The lonely Londoners

Moses komt van Trinidad en zijn onvrijwillige missie in het leven is de wegbereider te zijn voor andere West-Indische immigranten in het Londen van de jaren vijftig. De ene na de andere nietsnut belandt op zijn stoep, gestuurd door iemand die gehoord heeft dat Moses wel een baantje of onderkomen kan fixen. Wat Moses dan maar gaat proberen, ook al ziet hij dat ook deze schooier altijd een schooier zal blijven. En, oké, hij is zelf ook wel een beetje een schooier, maar hij weet tenminste wel hoe je een baantje vasthoudt.

Het verhaal is soms schrijnend, maar vooral vermakelijk. Een schelmenroman, zo zou je The Lonely Londoners van Sam Selvon kunnen classificeren. Daarmee zou je het boek schromelijk tekort doen, want zowel inhoudelijk als stilistisch is het veel meer dan dat.

Eerst de inhoud. Toen het verscheen in 1956 was The lonely Londoners een van de eerste romans die geschreven werd vanuit de ogen van de immigranten, mensen die niet van oorsprong Brits waren, ook niet tijdelijke gasten, maar mensen die Londen als hun thuis gingen ervaren, de zogeheten Windrush generatie. Sam Selvon gaf hen als een van de eersten een stem.

En wat voor stem. The lonely Londoners is geschreven in gecreoliseerd engels. Dus niet alleen dialogen – sterker nog, alleen een klein aantal dialogen is in standaard engels, als een van de jongens wil laten merken dat hij boven de anderen verheven is. Door die keuze kruipt Selvon dichter op zijn personages en drukt de toenmalige (witte) lezer nog meer met zijn neus op de geïsoleerde plek van deze mannen aan de onderkant van de Londense arbeidsmarkt.

Dat hij niet van de straat is laat Selvon tussen de regels door merken met bijvoorbeeld een referentie aan Dante en een lange stream-of-consciousness passage die Faulkner in herinnering brengt. Kortom, een belangrijk boek dat meer lezers verdient (er is volgens mij niet eens een Nederlandse vertaling).