Privacy is geen eenduidig begrip

Privacy is een gevoelig onderwerp, waar burgers veel waarde aan hechten. Ze weten alleen niet zo goed waarom. Maar als privacy echt belangrijk is, dan is het ook nodig om precies te weten waarom het belangrijk is. Aan ethici is het daarom om de theoretische argumenten en praktische implicaties daarvan helder te krijgen.

Onderwerpen die raken aan de privacy, zoals het elektronisch patiënten dossier (epd) en camera’s in openbare ruimtes, zijn al gauw het onderwerp van verhit maatschappelijk en politiek debat. Mensen zien de voordelen van nieuwe informatietechnologie, maar vinden het tegelijkertijd beangstigend dat er zoveel over hen bekend is. Emoties spelen daarbij vaak een doorslaggevende rol, omdat de argumenten zich moeilijk laten formuleren, laat staan tegen elkaar afwegen.

‘Het begrip privacy is als een vergaarbak gaan werken’, zegt prof.dr. Jeroen van den Hoven. ‘Iedereen vult het begrip anders in. Er ontstaat in discussies echter vaak een onvruchtbare tweedeling. De ene groep is tegen camera’s, tegen grote (gekoppelde) databases, enzovoort. De andere groep is juist voor, onder het motto: ik heb niks te verbergen.’

Volgens Van den Hoven is deze tweedeling een verschijning van een breder verschil van opvatting in de samenleving, tussen enerzijds liberalen, die de rechten van het individu voorop stellen, en anderzijds communitaristen, dat wil zeggen mensen bij wie de belangen van het collectief en de gemeenschap de boventoon voeren. ‘Dat los je niet op met technologie, wel door het privacyvraagstuk anders te benaderen.’

Beschermenswaardig

‘In de samenleving hebben we veel zaken die we beschermenswaardig achten, van kinderen en middeleeuwse manuscripten tot kernreactoren’, legt Van den Hoven uit. ‘De voorwaarden tot toegang en de beperkingen in de omgang ermee regelen we en leggen we vast, omdat we weten dat het anders mis gaat. Er zijn allerlei redenen waarom die bescherming nodig is: iets kan bijvoorbeeld beschadigd raken, gestolen worden of gebruikt worden om anderen schade toe te brengen. Dat geldt evenzeer voor persoonsgegevens. Kennis over mensen betekent macht. Zo zijn er nog tal van andere morele redenen te geven waarom we persoonsgegevens beschermen, naast het voorkomen van schade.’

De vragen rond de bescherming van data zijn dus niet volledig nieuw. Ze staan in een lange traditie van beveiliging, waarbij voortdurend belangen worden afgewogen. Door de verschillende belangen goed te ontrafelen, vallen schijnbaar grote problemen overzichtelijk te maken. Voor het elektronisch patiënten dossier betekent dit bijvoorbeeld een goede analyse maken van alle betrokkenen en alle soorten gegevens, en vervolgens vastleggen wie een goede reden heeft om toegang te krijgen tot wat. Ook moeten de ontwerpers zich afvragen welke zaken mis zouden kunnen gaan als bepaalde personen of instanties onder bepaalde voorwaarden toegang tot bepaalde gegevens zouden krijgen. Zo wordt een groot debat ‘bedreigt het epd de privacy?’ teruggebracht tot deelvragen en behapbare porties als ‘mag de apotheker mijn longfoto’s inzien?’

Gestigmatiseerd

Van den Hoven geeft nog een voorbeeld: ‘Bij het elektronisch kind dossier wil je niet dat een kind zijn leven lang gestigmatiseerd wordt door wat erin staat. Dat is een eis die zich moeilijker laat ontrafelen naar vragen wie op welk moment waartoe toegang mag krijgen. Ook hier geldt echter dat je de brede vraag moet terugbrengen tot kleinere, heldere deelproblemen, bijvoorbeeld over bewaartermijnen.’

In zijn algemeenheid en in abstractie zijn vragen over de waarde van privacy dus moeilijk te beantwoorden, omdat ze voortvloeien uit een fundamentele opvatting van mensen over het individu en de gemeenschap. Maar door de vragen in stukjes te knippen en de losse delen pragmatisch te beantwoorden, valt wel degelijk inhoud te geven aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Geschreven voor de website van 4TU Ethics, 2009