Rob van Essen: De goede zoon

J. Kessels heet Lennox in De goede zoon van Rob van Essen. In het eerste hoofdstuk van de roman neemt de brutale vriend en verteller, een sullige schrijver van plotloze thrillers, mee op een vage missie waarbij ze onder andere een nachtclub aandoen. Het volgende hoofdstuk begint in de Jiskefet-kantoormodus, gevolgd door passages over een zwaar gereformeerde jeugd. De roman zet allemaal vinkjes bij onderwerpen die Nederlandse lezers boeien.

Maar ik zou Rob van Essen tekort doen als ik het daarbij liet. Hij schrijft in een heerlijke fuckyoumodus, gaat zelfs een paar keer de discussie aan met zijn eindredacteur, dist een onwaarschijnlijk plot op over een geheime organisatie met tientallen werknemers die over lijken gaat om het leven van de hoofdpersoon in de gewenste banen te leiden. En dan is er nog iets met zelfrijdende auto’s annex psychiaters en een apparaat waarmee je door iemands hoofd kunt lopen (Malkovich!).

Poespas

Maar dat is allemaal decor. Het werkelijke onderwerp is de verhouding van de de verteller tot zijn dementerende moeder, die hij in de twintig jaar voor haar dood wekelijks bezocht heeft. Dat is een ontroerend verhaal over toewijding en onbegrip. Een van de mooiste observaties vond ik dat de moeder, naar mate haar geheugen het meer laat afweten, gelukkiger lijkt te worden, misschien omdat haar eeuwige angst voor de hel ook naar de achtergrond drijft.

Had Rob van Essen zich niet op dat verhaal moeten concentreren en alle absurde poespas eromheen weglaten? Nee, zeker niet. Dan was het namelijk een standaard Nederlandse roman geworden, keurig binnen de naturalistische lijntjes gekleurd. Juist het contrast tussen de twee atmosferen in het verhaal tilt De goede zoon boven de rest uit.