Reizen in Algerije, deel 5: Algiers

Zoals in Frankrijk alle wegen naar Parijs leiden, zo is Algiers de focus van Algerije. De stad bestaat al sinds Phoenicische tijden, maar daar is niks van terug te vinden. Zelfs voor Ottomaanse gebouwen moet je goed zoeken. Franse gebouwen en boulevards domineren de stad, die steil uit zee oprijst.

Hier zie je goed dat alles in Algerije draait om de overheid. Verkeersborden verwijzen niet naar publieksbestemmingen, maar naar ministeries. De overheid zit bovendien goed in het geld, dankzij de olie. Er wordt duidelijk geïnvesteerd in publieke infrastructuur, met name voor lokaal transport. Tegelijkertijd kun je aan kleding en de vele oude auto’s zien dat de welvaart niet evenwichtig verdeeld is. Anderzijds heb ik heel weinig daklozen gezien.

Het is al met al een fijne stad om een paar dagen te verblijven, al bekruipt je voortdurend het gevoel dat er veel meer uit te halen was, als de autoriteiten iets zouden doen aan het terugdringen van het autoverkeer. De paar kleine voetgangersterritoria laten zien dat de stadsbewoners dit zeer zouden waarderen.

Musea

Net als Tunis heeft Algiers een Bardo museum (het woord is afgeleid van een Arabisch woord voor ‘koele plaats’). Ook hier is het hart van het museum een oud paleis uit de Ottomaanse tijd. Het paleis in Algiers is kleiner dan in Tunis, maar wel vollediger ingericht. In Tunis is het omliggende museum een schatkamer van cultuurschatten. In Algiers kom je echt alleen voor het gebouw. Tegenover het Bardo ligt het Oudheidkundig Museum, dat wel een mooie collectie schijnt te hebben (zoals geschriften uit de tijd van de Vandalen), maar dat is momenteel gesloten wegens een renovatie.

In de medina ligt nog een aantal Ottomaanse paleizen, merendeels in gebruik bij overheidsinstanties die de deuren dicht houden. Een uitzondering is het Museum voor Volkskunst, dat een aardige folkloristische collectie heeft. Het gebouw is populair voor fotoshoots.

Andere bezienswaardigheden

Algiers heeft een medina, in de zin dat de oude stad een kronkelend stratenpatroon heeft, soms zo steil dat er trappen aan te pas komen. De gebouwen dateren echter uit de Frans tijd, op een handvol Ottomaanse paleizen na. Onderaan, op de Place des Martyrs, zijn nog wat oudere opgravingen te zien.

In het naoorlogse deel van de stad bevindt zich het oerlelijke, maar in zijn omvang toch weer imposante monument voor de onafhankelijkheid. Het monument is met een plechtige sfeer omgeven, wat de autoriteiten er niet van heeft weerhouden om er een woud aan telecomapparatuur bovenop te zetten. Je komt er eenvoudig met een kabelbaan vanaf metrostation Jardain d’Essais. Daar ligt ook de Botanische Tuin, die populair is bij gezinnen met jonge kinderen.

Verder zijn er natuurlijk de nodige moskees waar veel werk van gemaakt is, maar waar alleen moslims binnen welkom zijn. De kathedraal, langs de weg naar het Bardo, is een bunker in brutalistische stijl. En ongetwijfeld is er een bruisend nachtleven, maar dat heb ik links laten liggen.

Praktisch

Het grote busstation Caroubier ligt ten oosten van de binnenstad. Op de kaart lijkt het vlakbij een tramstation te liggen, maar daarvoor moet je dan wel twee snelwegen en het spoor oversteken. Het wijst zich niet vanzelf en voor de prijs van een taxi hoef je het niet te laten (als je met z’n tweeën bent is het zelfs goedkoper). Kaartjes voor de tram koop je bij de halte, niet in de tram zelf. De metro is schoon en efficiënt, de handigste manier om de meeste centrale locaties te bereiken.

Winkels, cafés, ijssalons en betere (fastfood) restaurants zijn te vinden langs de centrale winkelstraat, de Rue Larbi ben M’Hidi en het eerste deel van de Rue Didouche Mourad. Die laatste straat kronkelt op een gegeven moment verder omhoog naar het Bardo museum, maar je moet goed opletten dat je niet een bocht mist. De beste boekhandel die ik gevonden heb zit aan de Place Emir Abdelkader halverwege Rue Larbi ben M’Hidi (typisch zo’n plein waar auto’s verboden zouden moeten zijn).