Canoeing in the Wilderness klinkt avontuurlijker dan ‘Studeerkamergeleerde gaat kamperen’, maar dat laatste dekt dit reisverslag van Henry David Thoreau beter. Het beslaat een week lange tocht langs de meren, moerassen en bossen van Maine halverwege de negentiende eeuw. Thoreau vertelt in detail wat hij ziet en meemaakt, wat op den duur nogal eentonig is. Dat is echter niet de voornaamste attractie van dit dunne boekje.
Ik heb me vooral vermaakt met de interactie tussen Thoreau en de door hem ingehuurde Indiaan, Polis, voor wie dit helemaal niet de wildernis is, maar de achtertuin waar hij af en toe een eland schiet en toeristen rondleidt. Terwijl Thoreau het steeds zwaarder krijgt, banjert Polis vrolijk voort en vist zijn opdrachtgever uit het bos als die weer eens verdwaald is. Thoreau schrijft het allemaal feitelijk op, maar je proeft als het ware Polis’ gevoel dat hij met een onnozele op stap is.