In de regentijd is het dak van de wereld nat. Grauwe wolken hangen over de Himalayatoppen en de drassige groene hoogvlakte die het hart van Tibet vormt. Snelstromende rivieren slaan regelmatig stukken van de wegen weg – alleen de wegen tussen de drie grootste steden zijn verhard.
Vanuit de hoofdstad Lhasa loopt een grotendeels onverharde weg naar het Chinese achterland. Die weg gaat vanuit de vlakte de noordelijke bergen in, over de ijskoude Tanggula pas (5180 meter), door een landschap dat de bron is van drie grote rivieren (Hoangho, Yangtze en Mekong), maar geleidelijk steeds droger en leger wordt, om uiteindelijk uit te komen in de naargeestige woestijnstad Golmud. Daar begint het spoor.