Columns (voor De Ingenieur)

Met de tijd mee

Tien jaar geleden ging bij de universiteitskrant van de TU Delft, waar ik toen werkte, de telefoon. Iemand vroeg zich af waarom zijn mededeling niet geplaatst was, terwijl hij die toch tijdig gemaild had. Gemaild? U bedoelt op een diskette gezet en in een interne envelop gedaan? Nee, verstuurd met e-mail, aldus de beller, gaat u soms niet met uw tijd mee?

Zo begon mijn kennismaking met Internet. Bij de krant gebruikten we wel een bulletin board, maar we hadden niet goed geweten wat we aanmoesten met die brief van het rekencentrum, waarin gemeld werd dat wij voortaan beschikten over een mail-adres. Als we dat adres maar geheim hielden, dan zouden we er ook geen last van hebben, redeneerden we, maar dat bleek dus niet waar, want Internet had allerlei zoekmogelijkheden. Er was geen ontkennen aan: we waren on-line.

Lees verder Met de tijd mee

Listrik mati

Ik ben opgegroeid in een tropisch land waar regelmatig het licht uitviel. Doorgaans waren de mannen van de elektriciteitscentrale zo vriendelijk te waarschuwen door de stroom eerst een paar seconden af te knijpen en dan weer aan te zetten. Daarna was er nog even tijd om kaarsen en zaklantaarns tevoorschijn te halen, voordat het licht definitief uitging. Soms ging het licht zonder waarschuwing uit. Dat leidde altijd tot enige verontwaardiging. Zo hoorde het niet.

Geen elektriciteit betekende dus vooral alternatief licht. Verder ging het leven door als altijd. Televisie hadden we niet. De telefoon werkte handmatig, met een zwengeltje waaraan je moest draaien om een telefoniste te krijgen. Andere elektrische apparaten kan ik me niet herinneren, behalve de koffiemolen die we gebruikten om poedersuiker te maken. De ijskast draaide op petroleum.

Lees verder Listrik mati

Mail uit Manhattan

Ik kreeg een mailtje van Tim uit Manhattan. Op die bewuste dag keek hij uit het raam en zag alles gebeuren. Hij stapte op zijn fiets en reed door de stad, vergeefs op zoek naar een plek om zich nuttig te maken. De volgende dag zat hij weer aan zijn bureau bij Newsweek. Er was werk aan de winkel, veel werk. Maar concentreren lukte niet echt.

Tim en ik kenden elkaar uit de onherbergzame hooglanden van zuid-west Bolivia, die we in een jeep doorkruisten. Allebei afkomstig uit de bèta-hoek en later journalist geworden, dat schiep een band. Het verklaarde ook dat ene zinnetje in zijn mail. Wist je dat hij een civiel ingenieur is? Tim leek het gedachteloos neergeschreven te hebben.

Lees verder Mail uit Manhattan

Selectie aan de poort

Bij de deur hing een bordje. Leerlingen links, bezoekers rechterdeur. Merkwaardig, dacht ik nog, terwijl ik besloot toch maar te gehoorzamen en via de rechterdeur het Regionale Opleidingscentrum, voorheen een MTS, binnen te gaan. Toen begreep ik het. Bezoekers mochten ongehinderd doorlopen naar de receptie. Achter de linkerdeur stonden detectiepoortjes. Een beveiligingsman van zeker honderd kilo hield de wacht. Terwijl ik stond te wachten, ging het poortje af. De beveiliging was onverbiddelijk. Tas openmaken. Er zat niks verdachts in. Het meisje moest nog een keer door het poortje. Ze was clean. Welkom op school.

Lees verder Selectie aan de poort

Bericht uit Kadidiri

De Togians zijn een kleine eilandengroep in de golf van Tomini. Het is een uur of vijf varen vanuit Ampana, op het Indonesische eiland Sulawesi. Ampana ligt op zeven uur hobbelen van Poso, dat beschikt over een vliegveld en een ziekenhuis. Ik zit op Kadidiri, dat op zijn beurt een uur per prauw verwijderd is van Wakai, het hoofddorp op de Togians. Kadidiri bestaat uit weinig meer dan een klomp gestolde lava, een hagelwit strandje van enkele tientallen meters lang, een heleboel palmen en wat hutjes. Leven kost hier een tientje per dag, inclusief logies en alle maaltijden. Je moet natuurlijk niet ziek worden.

Lees verder Bericht uit Kadidiri

Wie ben ik?

Hoe onderscheid je op een willekeurig laboratorium de ingenieurs van de wetenschappers? Je vraagt: als je de keuze had tussen iets nuttigs uitvinden en een waarheid achterhalen, wat zou je dan kiezen? Eerst dacht ik dat filosoof Michael Davis, voor een congres uit Chicago naar Delft overgekomen, een cliché van stal ging halen. Dat bleek niet het geval. Het onderscheid zit volgens hem namelijk helemaal niet in het antwoord op de vraag. Het zit in de tijd die mensen nodig hebben om te kiezen. Ingenieurs vinden de keuze voor het nuttige vanzelfsprekend, wetenschappers aarzelen.

Sindsdien leid ik aan een identiteitscrisis. Ik weet namelijk niet zeker of ik wel snel genoeg gekozen heb om mezelf nog ingenieur te mogen noemen. Er is veel dat tegen mij pleit. Weliswaar heb ik mijn ingenieursstudie netjes afgemaakt, maar vervolgens ben ik gepromoveerd in de wetenschapsfilosofie. Een lid van de promotiecommissie (het was aan de TU Delft) stelde dat het allemaal best waar mocht zijn wat ik beweerde, maar wat was het nút ervan? Ik heb toen een gloedvol betoog gehouden dat het nut er niet toe deed. Uiterst verdacht, ik weet het.

Lees verder Wie ben ik?