Het was juni en het sneeuwde. Dat was normaal hier in Ushuaia, de zuidelijkste stad ter wereld. Onaangenaam koud was het niet op het perron van de Ferrocarril Austral Fueguino, logischerwijs ook de zuidelijkste spoorweg ter wereld. Een schattig stoomlocomotiefje met smalle wagons erachter stond te wachten. Het spoor was ooit aangelegd door dwangarbeiders in de tijd dat Ushuaia een strafkolonie was, een onherbergzame plek waar de gevangenen zo druk waren met overleven dat ze niet aan ontsnappen toekwamen. Vandaag de dag was het stadje vooral bekend als marinebasis en als uitvalshaven voor wetenschappelijke en toeristische expedities naar Antarctica. Die handel lag stil als het sneeuwde.
Een handjevol toeristen, onder wie ik, stapte in. Het treintje zette zich in beweging, op weg naar nergens. Het spoor was ooit aangelegd voor het transport van hout en stenen uit de bergen naar de stad. Dat was voor de introductie van beton. Nu was er aan het eind van de lijn alleen nog een natuurpark en een informatiepunt over de Yamana-indianen, die uitgeroeid waren door de ziekten die de blanken hadden meegebracht. Het treintje ging niet hard, maar schudde niettemin vervaarlijk heen en weer op het smalle spoor. Ik keek uit het raampje en voelde me perfect gelukkig.