Adviezen voor cultureel ondernemerschap

Sinds 1999 houd ik me bezig met de zakelijke kant van de cultuur. In alle enthousiasme over wat er wordt gemaakt, wil de bedrijfsvoering wel eens ondergesneeuwd raken. Daar komt bij dat de politiek doorgaans grote belangstelling voor de cultuur heeft, wat ook niet altijd tot aandacht voor economische soliditeit leidt. Naast twintig jaar ervaring met cultureel ondernemerschap breng ik vooral wiskundig inzicht mee: ik haal uit een cijferbrij snel de opvallendste informatie.

Mijn opdrachtgevers zijn merendeels kleine en middelgrote (omzet tot circa vijf miljoen euro) instellingen. Enkele voorbeelden van dingen die ik doe of gedaan heb (uiteraard zelden in mijn eentje):

  • Jaarlijks beoordeelt Rotterdam Festivals alle plannen van culturele festivals voor het jaar erop. Ik begeleid al ruim vijf jaar dat proces als extern adviseur met oog op de bedrijfseconomische onderbouwing.
  • Voor een theater dat een nieuw gebouw zou betrekken rekende ik de benodigde investeringen en de exploitatiebegroting door, zodat de instelling goed met de gemeente kon onderhandelen over de haalbaarheid van het project.
  • De Grote Rotterdamse Kunstkalender was op zoek naar financiering. Ik bedacht een succesvol model van crowdfunding.
  • Een educatieve instelling had financiële problemen, maar wist niet precies waar die vandaan kwamen. Ik rekende de exploitatie door om te laten zien op welke plek het verband tussen inkomsten en uitgaven zoek was.
  • Een aantal instellingen had samen een nieuw gebouw betrokken, maar kwam erachter dat de vooraf opgestelde exploitatiebegroting niet klopte. Ik pluisde het probleem uit en zette opties op een rij om de schade op een redelijke wijze te verdelen onder de stakeholders.
  • De gemeente Schiedam hernieuwde het evenementenbeleid. Ik schoof aan om aanvragen van organisatoren te beoordelen op het getoonde culturele ondernemerschap en de soliditeit van de bedrijfsvoering.

De harde leerschool hiervoor waren de poppodia WaterFront en Watt. De eerste vroeg mij als voorzitter om een harde sanering te begeleiden. Na een aantal jaar was de organisatie gezond genoeg om de wankelende concurrent Watt over te nemen. Dat was nodig, omdat uit mijn berekeningen bleek dat Rotterdam te klein was voor twee poppodia met meerdere zalen (sowieso vind ik dat teveel cultuurgeld gaat zitten in gebouwen, die vervolgens niet volledige benut worden). Watt ging na anderhalf jaar failliet, nadat de gemeente toegezegde steun introk. De Rotterdamse rekenkamer pleitte de bestuurders van Watt vrij, maar dat was een schrale troost.

Ik ken dus zowel de leuke als de minder leuke kant van het culturele bedrijf. Dat leidt tot nuchtere adviezen met oog voor al het moois dat er gemaakt wordt.