Misschien was het een beetje overdreven van de organisatie om tijdens Woordnacht gisteren drie interviews met schrijvers tegelijk te laten plaatsvinden. Terwijl Bianca Boer en ik plaatsnamen op ons podium werden in twee zalen verderop Oek de Jong en Redmond O’Hanlon aan de tand gevoeld. Niettemin werd het een mooi gesprek over twee debuutromans die totaal verschillend zijn, maar waarin interviewer Alek Dabrowski toch overeenkomsten ontdekte.
Dat ging natuurlijk vooral over Rotterdam, de stad waar we allebei wonen en waar de verhalen zich voor een belangrijk deel afspelen. We vinden het allebei belangrijk dat de handeling zich op een specifiek benoemde plek afspeelt, met kloppende details. Ook hechten we aan nauwgezette historische research – maar misschien is dat wel dezelfde schrijverstrek. Het verhaal ontspringt aan de fantasie, maar de context moet nauw aansluiten bij de realiteit.
Een mooie afsluitende noot vond ik dat Rotterdam, dat altijd gezegend is geweest met een dichtersscene, de laatste vijf tot tien jaar ook als prozastad enige naam begint te maken. Marcel Möring, lang de enige, woont inmiddels in een bos, maar Ernest van der Kwast en Sanneke van Hassel trekken een nieuwe lichting. Over nog eens tien jaar is dit hopelijk geen onderwerp van gesprek meer, omdat het vanzelfsprekend is geworden. Rotterdam is pas een literaire stad als dat niet meer opmerkelijk is.