
‘Ik ontmoette een vluchteling uit het district Kara-Hissar die met zes metgezellen gered was door enkele Armeense vrouwen die zich in een bedoeïenenkamp gevestigd hadden. Achthonderd families hadden Kara-Hissar verlaten. De helft werd overboord gezet van Arabische boten op de Eufraat. De overlevenden belandden in een concentratiekamp in Deir-ez-Zor. Daar benaderden ze de overste, in de hoop hun vrijheid te kopen. (…) Maar het redde hen niet. De gehate gendarmes begeleidden hen tijdens de mars. Stokken, stenen, messen en dolken werden gebruikt, en een paar genadevolle kogels. (…) De nacht was donker en de wacht achtelozer dan anders. De resten van het gezelschap, in totaal vijfenvijftig man, ontsnapte.’