Roman | Christian Jongeneel
Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.
Meningen
Wat een fijne roman is Venus in het gras van @cjbjcjbj! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras.
Ionica Smeets
Venus in het gras is een prikkelend, licht en toch evenwichtig, filmisch verhaal dat je even uit de rauwe (corona)werkelijkheid haalt.
Michelle van Dijk
Er zit iets dubbelzinnigs in Venus in het gras, overigens een prachtige titel. Simone is een vreemd meisje. (…) Knap is de dreiging die hierdoor in het hele boek in de lucht hangt.
Alek Dabrowski
Fragment hoofdstuk 1
Het eerste licht lekt over de horizon. De lucht is menthol en steranijs, de geur van een zomerochtend. Het vochtige gras van de achtertuin wringt zich tussen mijn tenen. Ik loop naar de appelboom. De witte bloesem is uitgevallen.
Achter de boom strekt zich grasland uit. In mijn hand heb ik een appel, meegenomen van de fruitschaal in de keuken. Nog een paar maanden, dan zullen de takken van de boom buigen onder het gewicht van voldragen vruchten.
Ik blijf staan, luisterend naar vinkjes die elkaar in de heg nafluiten. Een merel dringt zicht op. De tijd verstrijkt. Een steenrode aardslak is half op mijn linkervoet gekropen. Ik hurk neer. De naakte slakkenhuid verkrampt onder mijn aanraking. Ik til het dier op en zet hem terug in het gras. Een slijmerig spoor blijft achter op mijn voet. Voorzichtig haal ik mijn vinger erdoorheen. Het lijkt op rauw eiwit, even troebel maar minder stroperig. Ik proef ervan. Het heeft geen smaak, hoogstens een ondertoon van grond, vochtige aarde vermengd met zweet.
Ik trek mijn vertrouwde nachthemd uit. De koele lucht rilt langs mijn lijf, niet anders dan bij de slak. Ik stap uit mijn slipje. Dan kijk ik voor een laatste keer om naar het huis.
Laaghangende mist scheert over het weiland voor me. Een sloot scheidt het van de tuin. Ik ga zitten, laat mijn voeten erin neer, pers ze de modder in tot ik vaste grond voel. Mijn benen verdwijnen tot aan de knieën tussen het kroos. Een stap later ben ik aan de overkant. Ik hijs me op.
Het gras is langer dan in de tuin, een paradijs voor kleine dieren. Vroeger stonden hier koeien, maar tegenwoordig blijven die ook in de zomer op stal. Dat is makkelijker voor de boer. Ik mis de koeien. Als kind vond ik het heerlijk om mijn armen door ze af te laten likken. Koeien houden van zout en ik houd van de ruwe tong die over mijn huid schraapt. Ook een koeientong laat slijm achter. Onder de zon dikt dat in tot een lijmlaag waarin takjes en bladeren vastkleven.
Een keer – ik moet een jaar of zeven geweest zijn, mijn moeder leefde nog – heb ik me helemaal uitgekleed en me laten aflikken door de koeien. Daarna rolde ik door het pas gemaaide gras tot het mij helemaal bedekte, een teder groen monster in de gedaante van een meisje. Ik was bloot en gelukkig, trots op wat ik gedaan had, maar mijn vader vond het vies. Hij spoot me schoon met de tuinslang.
In plaats van de koeien komen hier soms reeën grazen. Ze leven in het bos even verderop, aan de overkant van de provinciale weg. Alleen in de vroege ochtend durven ze die beschutting te verlaten. Het bos is niet groot, maar toch zijn de reeën overdag onvindbaar. Vandaag is er geen ree te zien. Ik volg de rij knotwilgen langs de sloot. De mist dempt de geluiden van vogels en de wind in de takken. Nog nergens staan machines aan.
Achter me ligt het huis waar ik bijna twintig jaar gewoond heb. Het heeft een rieten dak, gestut door zware balken, overal tegels op de vloer. Er zijn donkergroene luiken aan hun haken vastgeroest, rode geraniums in bakken aan de vensterbanken, vlierbes tegen een blinde muur, een voordeur in twee delen om de kippen buiten te houden. ‘s Zomers zwijgt de schoorsteen.
Aan het eind van de wilgenrij stop ik, kijk om, rol de appel over mijn armen en borsten. Iedere hoek van het huis ken ik, niets kan mij daar verrassen. Ik loop het weiland in, haaks op de wilgen, op weg naar het bos, de opkomende zon in mijn rug.
Podcast
In de eerste podcast van Uitgeverij Douane praat Hans van Willigenburg met Christian Jongeneel over het schrijven van zijn nieuwe roman, de spanning tussen de hoofdrolspelers en de zintuiglijkheid van zijn beschrijvingen.
Fragment hoofdstuk 2
“Toen ik jou zag staan aan de kant van de weg, bij dat hek, moest ik aan een schilderij denken, De geboorte van Venus van Sandro Botticelli. Van een afstandje leek je uit de mist op te rijzen. Ik dacht even dat ik een knotwilg aanzag voor een mens. Toen ik dichterbij kwam, zag ik een meisje van vlees en bloed, met de afwezige blik van Venus. Je hield je hand op dezelfde manier voor je borsten als zij. Pas later, nadat ik was uitgestapt, zag ik dat je een appel vasthield.”
We rijden in Frankrijk, de tolweg tussen Lille en Parijs. De veiligheidsgordel snijdt in mijn dij. Af en toe tuurt een vrachtwagenchauffeur naar binnen. Dan leg ik de kaart van Frankrijk op mijn schoot. We hebben een poosje naar de radio geluisterd, maar nu is Hella aan het woord.
“Het is heel gek, maar ik dacht eerst aan dat schilderij. Daarna pas dacht ik: het is niet normaal dat een bloot meisje langs de kant van de weg staat. Misschien is haar iets overkomen. Ik had het gaspedaal al losgelaten, maar het duurde even voor ik begreep dat ik moest remmen.”
“Ik weet niet hoe dat schilderij eruit ziet,” zeg ik.
“Toch wel, al denk je van niet. Het is een van de bekendste schilderijen uit de renaissance.”
Ik kijk haar aan met de open blik van een pup.
Ze zegt: “De renaissance is het scharnier tussen de middeleeuwen en de moderne tijd. Mensen kwamen los van oude gewoonten en zochten naar nieuwe manieren om naar de wereld om zich heen te kijken. Kunst was een van die manieren. Botticelli is een van de belangrijkste Italiaanse schilders uit die tijd. De geboorte van Venus is een symbolisch schilderij. Venus spoelt naakt aan uit de zee. Ze staat op een schelp, een oud symbool voor de vagina. Ze heeft lange, rossige haren, waarvan ze een streng met haar linkerhand voor haar kruis houdt. Met de andere hand bedekt ze haar borsten. Er vallen rozen uit de lucht, terwijl twee gevleugelde windgoden haar aan land blazen. Daar komt de Lente aangesneld om haar een rode mantel om te slaan. Een van haar schouders hangt onnatuurlijk af, haar nek is te lang en haar hoofd staat scheef – anatomisch klopt het niet helemaal, maar het effect is van een onwereldse schoonheid. Venus kijkt net langs de kijker heen, met een blik die onschuld en gelatenheid uitdrukt. Venus aanvaardt haar schoonheid als een lotsbestemming, maar je weet niet of ze er gelukkig mee is.”
“Dat schilderij ken ik niet,” houd ik vol.
Soundtrack
Dit is de muziek die Hella draait in de auto op weg naar Zuid-Frankrijk, ijl en aarzelend, maar tegelijkertijd urgent.
Fragment hoofdstuk 4
Ik ben dertien jaar oud en mag voorin de auto. We zijn op weg naar de slachterij. Het hoort bij mijn opleiding. Ik moet alles weten over schapen, ook hoe ze aan hun einde komen. Slacht is de natuurlijke eindbestemming van een schaap.
We rijden achter de veewagen aan die dertig van onze schapen vervoert. Een dier kijkt ons door het traliewerk aan. Ze heeft geen naam, maar ik weet dat het er een van ons is. Vertedering is iets voor kinderen. Bij de slachterij moeten de dieren uit de wagen. Ze stribbelen tegen. Dat is niet omdat ze de dood ruiken. Schapen hebben een hekel aan aflopende hellingen. Als de eerste paar schapen naar beneden getrokken zijn, volgt de rest gedwee.
Een paar hekken dwingen de schapen dicht op elkaar in een rijtje te lopen, als een ordentelijke kudde. Daar worden ze rustig van. Ze vinden het ook fijner om omhoog de slachterij in te lopen dan omlaag de veewagen uit. Mijn vader stelt zijn dieren tot op het laatste moment gerust, wrijvend door hun krullen. Gestreste schapen geven slechter vlees zegt hij. Waar de hekken ophouden, gaan de schapen een voor een het gordijn van dikke rubberen flappen door.
“Daarachter trekt een lichtje hun aandacht,” vertelt mijn vader. “Ze buigen hun kop in de richting van het lichtje en dan komt er een tang omheen die hen met een stroomstoot verdooft. Het schaap merkt nauwelijks hoe het doodgemaakt wordt. Dat gebeurt met een hol mes, zodat het bloed goed wegstroomt. Maar dat hoeven we niet te zien.”
We lopen door een zijdeur de fabriek binnen. Mijn vader begroet een vriend die ons zal rondleiden. We doen witte pakken aan in een ruimte die lijkt op de kleedkamers bij het gymlokaal op school. Er zijn kale banken en stalen kastjes om spullen in te bewaren, grauwe tegels op de vloer en witte op de muren.
In de slachterij bewegen de dode schapen zich aan haken over een grote bak waar hun bloed in druipt. Het ziet eruit als een donkerrode, stinkende stroop. Daarna komen ze op hun rug op een lopende band. Mannen in witte pakken als de onze snijden de vacht los op de buik en rond de poten. Een van de mannen heet Gert en heeft nog bij mijn vader op school gezeten. Ze maken grapjes met elkaar. Het bloed druipt van Gerts handschoenen. Hij maakt een wilde beweging met zijn arm. Bloedspetters landen op mijn borst. Aan het eind van de band trekt een machine de vacht helemaal los van de huid. Er blijft een glad, roze schaap over, naakt en nog minder herkenbaar.
De volgende stap is het opensnijden van de buik en het verwijderen van de ingewanden. De witte ingewanden, zoals de maag en de darmen, gaan in grote bakken. Mensen eten die niet. Er wordt katten- en hondenvoer van gemaakt. De rode ingewanden, zoals het hart en de lever, bloeden aan haken verder uit. De overblijvende karkassen worden gewogen en gestempeld. Aan het stempel kun je zien hoe goed het vlees is en waar het vandaan komt. In de koeling wachten ze op transport naar de slager, die ze verder in stukken snijdt. We gaan weer naar buiten. De autospiegel laat zien dat ik wit ben weggetrokken. Het is me gelukt niet over te geven.
“Je hebt je kranig gehouden, meisje,” zegt mijn vader. “Kom, we gaan naar de Olde Herberg, dan trakteer ik je op pannenkoeken met ijs.”
Venus in het gras | Uitgeverij Douane | ISBN 978-94-930201-8-4 | 140 pagina’s | 13,00 euro.
Colofon Uitgever: Hans van Willigenburg | Redacteur: Daniel Dee | Vormgeving: VanStijl | Meelezers: Michelle van Dijk, Mathilde van der Niet, Frederique Veldman