Tijdens het lezen de eerste helft van Ada’s Raum, de bejubelde roman van de Duits-Ghanese schrijfster Sharon Dodua Otoo, dacht ik dat het boek mijn verwachtingen niet waar zou maken. De drie verhaallijnen hadden weinig meer met elkaar gemeen dan dat de hoofdpersoon Ada heette. De eerste lijn speelde zich af aan de Ghanese kust in 1459, de tweede in Londen in 1848 en de derde in een Duits concentratiekamp anno 1945. Af en toe dook een ik-verteller op met een onduidelijke status.
Pas toen over de helft van de roman de vierde lijn inzette, over een zwangere Ghanese vrouw die in Berlijn op zoek gaat naar een woning, begon mijn waardering toe te nemen. De ik-verteller manifesteerde zich nu als een paspoort, die in de eerste lijnen respectievelijk een bezem, een deurklopper en een kamer geweest was (en tussendoor ook nog een aardbeving). Alwetend, maar machteloos.
De verhaallijnen kwamen alsnog bij elkaar, soms zelfs wat al te nadrukkelijk. Op zo’n moment ga je natuurlijk ook twijfelen dat je niet oplettend genoeg bent geweest in het eerste deel. De eerste drie Ada’s proberen ergens aan te ontkomen: slavernij, een liefdeloos huwelijk, gedwongen prostitutie. De vierde Ada is op zoek naar een bestemming. Maar eigenlijk is het steeds dezelfde Ada. Uiteindelijk vond ik het een duizelingwekkende vertelling.