Kouder dan koud: Heike Kamerlingh Onnes

081a
Heike Kamerlingh Onnes (1853-1926), bedwinger van helium en ontdekker van de supergeleiding, bracht het vooral tot een Nobelprijs door zijn organisatietalent en persoonlijkheid, beweert Dirk van Delft in een lijvige biografie.

In de jaren 1880 zagen drie latere nobelprijswinnaars elkaar regelmatig aan tafel bij Johannes Boscha, directeur van de Polytechnische School te Delft. Johannes van der Waals en Hendrik Lorentz waren al gearriveerd als hoogleraar in respectievelijk Amsterdam en Leiden, Heike Onnes was de jonge assistent van Boscha, een veelbelovende jongeman uit de Groningse klei (letterlijk, zijn vader had een steenfabriek). Boscha was een zwaargewicht in het wetenschappelijke landschap, die aanbiedingen van elders afsloeg om zich aan de Polytechnische School te wijden, ook al was dat formeel slechts een instelling van middelbaar onderwijs.

Biograaf Dirk van Delft, chef van de wetenschapsredactie van de NRC, gaat in zijn biografie niet diep in op de motieven van Onnes om in 1881 een hoogleraarspost in Delft af te slaan en in plaats daarvan te gokken op een aanstelling in Leiden, maar je hoeft geen helderziende te zijn om te veronderstellen dat het iets met status te maken had. Voor die post in Leiden moest Onnes de concurrentie aan met Willem Röntgen, een Duitser met Nederlandse roots. Die won hij vooral op anti-Duitse sentimenten.

Hoe dan ook, met onder meer Lorentz en Onnes groeide Leiden rond 1900 uit tot een van de belangrijkste onderzoekscentra van de internationale natuurkunde. Onnes’ finest hour kwam op 10 juli 1908, toen hij er eindelijk in slaagde helium zo ver af te koelen dat het vloeibaar werd, het laatste gas dat bezweek onder de aanvallen van nieuwsgierige natuurkundigen.

Hij riep het niet meteen van de daken, want dat had hij een paar maanden eerder al eens gedaan en toen had hij zijn bewering later moeten herroepen. Het helium bleek verontreinigd te zijn met waterstof en dat had hij waargenomen. Nu was er vier maanden gewerken om 360 liter uiterst zuiver helium te destilleren – waarvan hij uiteindelijk een theekopje vol vloeibaar wist te maken. Helaas lukte het niet door snel de damp boven het kopje weg te zuigen zoveel verdamping te realiseren dat de rest van het helium vast werd.

Terugkijkend lijkt het vreemd, zeker vanuit technisch oogpunt, maar de ontdekking van supergeleiding in 1911 maakte veel minder los. Het was dan ook niet de apotheose van een lange strijd, maar een toevalstreffer. Onnes en de zijnen deden onderzoek aan de geleidbaarheid van kwik bij lage temperaturen en merkten dat de weerstand op een gegeven moment helemaal wegviel. Ze dachten onmiddellijk aan defecte apparatuur, maar moesten uiteindelijk tot de conclusie komen dat ze een nieuw natuurkundig fenomeen ontdekt hadden. Toen hij in 1913 de Nobelprijs voor de natuurkunde kreeg, was dat voor het helium, niet voor supergeleiding.

Als journalist weer Van Delft de feiten en meningen goed te scheiden. Het grootste deel van de biografie is een keurig feitenrelaas. Pas in het slothoofdstuk waagt de biograaf zich aan een karakterisatie van zijn subject. Van Delft betoogt dat Onnes met zijn organisatorische talent, verworven als zoon van een kleine industrieel en president van het kwakkelende Groningse corps, bij uitstek opgewassen was tegen de opkomst van Big Science. Rond 1900 was het tijdperk van de eenzaam experimenterende wetenschapper voorbij – wetenschap ging evengoed over het organiseren van laboratoria met veel apparatuur. Er werd niks in het wilde weg gemeten, alles werd tot in de puntjes voorbereid.

Uiteraard was Onnes ook een monomaan, die van zijn assistenten uiterste toewijding eiste. Daar staat een grote openheid tegenover. Hij publiceerde al zijn bevindingen in detail, waar collega’s vaak de kneepjes voor zich hielden. Naast het werk was er alleen de familie, die hij inclusief boers en zussen ter zijde stond.

Heike Kamerlingh Onnes heeft van Dirk van Delft een deugdelijke zij het enigszins routineus ogende biografie gekregen, al heeft de auteur een lange aanloop nodig (voorwoord, inleiding, proloog) en is de epiloog overbodig. De slotzin is zelfs zo larmoyant dat je zin krijgt om het boek alsnog ver van je te werpen. Maar dat zou een vergissing zijn.

Dirk van Delft, ‘Heike Kamerlingh Onnes; een biografie’, Bert Bakker, 2005.